De recensent als de hoer van de literatuur, de literair criticus als steriele zuurpruim: het is een gangbaar beeld.
What constitutes a whore
Women who have led the life now so violently repudiated by Esther reach a point of total indifference to man’s exterior form. They are like the literary critic of today, who may be compared with them in more than one respect and who attains to a profound unconcern with artistic standards: he has read so many books, forgotten so many, is so accustomed to written pages, has watched so many plots unfold, witnessed so many dramatic climaxes, he has produced so many articles without saying what he really thought, so often betraying art to serve his friendships and his enmities, that in the end he views everything with distaste and continues nevertheless to judge. It would need a miracle for such a writer to produce a single book of his own, just as it needs a miracle for a pure and noble love to blossom in the heart of a courtesan.
Over prostitutie denken (of althans
praten)
we tegenwoordig wel wat anders dan Balzac in zijn roman
Splendeurs et misères des courtisanes, maar de karakterschets van ‘de recensent’ die ik daarin onlangs tegenkwam, is nog steeds een vertrouwd cliché. Denk alleen al aan de culinair recensent in Pixar’s
Ratatouille: van hetzelfde zure laken een pak.
Ik citeer deze passage uit de roman van Balzac met opzet in de Engelse vertaling van Rayner Heppenstall. Ik
schreef hier al eerder dat ik zou willen dat er meer van Balzac in het Nederlands werd vertaald. Ik kan een beetje Frans lezen—een stripboek lukt meestal nog wel. Maar in die dikke romans van Balzac loop ik vaak vast. Mijn leestempo zakt dan te ver terug om er nog van te kunnen genieten.
Daarbij vrees ik dat ik soms nuances of zelfs cruciale betekenissen mis. Wat ik met dit citaat goed kan illustreren.
A Harlot High and Low
Splendeurs is bij mijn weten nooit in het Nederlands vertaald, dus om het een beetje vlot te kunnen lezen moest ik mijn toevlucht nemen tot een Engelse versie. Dat werd de Penguin-uitgave, met deze vertaling van Heppenstall uit 1970.
Op internet zijn nog minstens twee andere vertalingen gratis online te vinden. De eerste is de 19de-eeuwse vertaling van Ellery Sedgwick:
hier zie je dezelfde passage in zijn versie. (Ja nee,
Ellery is dus een man, maar dáár wil ik het nu even niet over hebben.)
En bij het Gutenberg Project staat
een vertaling van James Waring. (Ja nee, James Waring is dus een vrouw, want
een pseudoniem van Ellen Marriage. Extra verwarrend omdat die echte naam juist meer op een pseudoniem lijkt—maar dáár wil ik het nu even niet over hebben.)
Opvallend in die laatste twee vertalingen is dat het kopje daarin ontbreekt. ‘What constitutes a whore’ is bij Heppenstall de titel van een hoofstuk. Het eerste van de vier boeken waarin de roman is ingedeeld, getiteld ‘Esther’s Happiest Days’, bestaat bij Heppenstall uit tweeëndertig korte hoofdstukjes. In de andere twee Engelse vertalingen is dat hele eerste boek één lange lap tekst van 200 pagina’s.
In geen van beide gevallen gaat het om een vertalersingreep. De tekstuele geschiedenis van Balzac’s romans is complex: Sedgwick en Waring zullen een Franse editie hebben gebruikt waarin die hoofdstukindeling ontbrak (zoals de versie die te vinden is
op Wikisource), terwijl Heppenstall waarschijnlijk kon beschikken over een editie waarin die hoofdstuktitels wel voorkomen (zoals de goed verzorgde editie van Classiques Garnier waarover ik beschik). Hij heeft ze in ieder geval niet uit zijn duim gezogen.
Dat wil niet zeggen dat Heppenstall niet eigenwijs kan zijn bij het vertalen van titels. Neem alleen al de titel van de hele roman: Sedgwick koos, als een negentiende-eeuwse Google Translate, voor
The Splendors and Miseries Of Courtesans; Waring, wat creatiever, komt met
Scenes From A Courtesan’s Life. Bij Heppenstall wordt het
A Harlot High and Low.
En nu komen we bij mijn punt: die hoofdstuktitel ‘What constitutes a whore’. De Franse titel luidt, verrassend misschien: ‘Ce que c’est que les filles’.
En dát illustreert dus waarom ik een vertaling nodig heb om deze roman te lezen. Met mijn middelbare-school-Frans weet ik nog wel dat
fille behalve meisje ook dochter kan betekenen, wat ik soms al verwarrend genoeg vind. Maar dat je die Franse meisjes in sommige contexten ook simpelweg kunt opvatten als ‘hoer’, daar was ik in mijn eentje niet meteen op gekomen.
Wie net zo weinig weet als ik en denkt dat dit gewoon een rare bokkensprong van Heppenstall is, vindt daarvoor al meteen een tegenargument bij de andere twee vertalingen. Neem dat eerste boek van de roman, bij Heppenstall simpelweg ‘Esther’s Happiest Days’ getiteld: dat heeft ook nog de Franse ondertitel ‘Comment aiment les filles’ (die door Heppenstall is weggelaten). Sedgwick maakt daarvan: ‘The Way That Girls Love’. Klinkt onschuldig. Maar ook Waring kleurt
fille hier heel anders in, met de vertaling: ‘Esther Happy; or, How A Courtesan Can Love’.
Ook zonder de Van Dale erop na te slaan (
Frans-Nederlands, betekenis 4) is dus al duidelijk dat Heppenstall niet de enige is die in
fille een betekenis herkent waar je als scholier niet meteen aan denkt bij ‘la fille fume une pipe’. (Of weet ik veel, sommige scholieren misschien wel, maar dan is het een hormonenkwestie, geen talenkennis.)
Meisjes
Wel is Heppenstall duidelijk veel dwingender in zijn vertaling dan zijn twee voorgangers. Hij wil zijn lezers goed inwrijven waarmee we hier te maken hebben en verkiest het lagere register van
whore vaak boven minder platte varianten. Neem het zinnetje ‘Vous êtes toujours courtisane’ verderop in dit hoofdstuk: door de andere twee vertalers vertaald als ‘You are still a courtesan’; bij hem wordt het ‘You are still a whore’.
Hoe terecht dat is, durf ik niet te beoordelen. Ten eerste zit ik nog maar op pagina 40 van een roman van 600 bladzijden. Ten tweede weet ik te weinig van het Frans om die nuances precies op waarde te kunnen schatten.
|
Meisje op de vloer
in Splendeurs et misères des courtisanes
bron: Wikipedia |
En dat is dus precies de reden dat ik voor Franse romans toch een goede vertaling nodig heb. (Zoals veel Nederlandse lezers overigens ook voor Engelstalige romans eigenlijk een goede vertaling nodig zouden hebben, ook als ze zelf menen van niet—omdat hun Engels lang niet altijd zo goed is als ze zelf denken. Sterker nog, ik merk het af en toe zelf, als ik een tekst aan het vertalen ben en ineens moet concluderen dat een zin iets heel anders betekende dan ik aanvankelijk dacht, omdat ik aan een bepaald woord een verkeerde betekenis toekende of een grammaticale constructie niet goed had doorzien.)
Met veel geduld en een woordenboek kom ik er misschien wel uit, maar ik laat me graag bij de hand nemen door een gids met meer kennis en ervaring. Of de vertaling van Heppenstall in dat opzicht ideaal is, weet ik niet. Ik had graag een goede Nederlandse vertaling gehad, maar die is er niet. Uitgevers, doe er wat aan!
Wel is Heppenstall duidelijk een man met een mening over zijn tekst, zoals ook blijkt uit de inleiding die hij bij de roman schreef. Daarin voorziet hij niet alleen het verhaal van Balzac, maar ook zijn vertaling van een toelichting. Hij stipt een paar interessante vertaalkeuzes en -problemen aan en erkent ruiterlijk—heel verfrissend—dat hij sommige zaken gewoon niet bevredigend heeft kunnen oplossen.
Tot besluit daarom hier het vertaalgedeelte van zijn inleiding:
The Translation
Poor workmen blame their tools, and the difficulties of its translator do not ordinarily concern the reader of a novel from a foreign language. The thing should simply read well in its new language and the translator’s fidelity to his original be taken for granted. In the present case, there were, however, one or two problems which I hope were insoluble, since I am conscious of not having solved them. Nor can they be effectively concealed. They appear as snags on the surface. The reader is bound to notice them.
Of such unsolved problems the least deeply significant but most recurrently tedious was the dialogue given to Baron Nucingen, the banker, commonly understood to be Alsatian but on occasion referred to, in respect of his way of speech, as a Polish Jew. In the original, Balzac prints all his lines in italics, and he distorts them to the point of near-unintelligibility in a perfectly systematic fashion, always changing certain vowels and, in the case of consonants, everywhere substituting a voiced for an unvoiced, an unvoiced for a voiced, consonant, i.e., a p for a b but also a b for a p, a t for a d but also a d for a t, a k for a hard g and vice versa, ch for j, j for ch and so on. I have been less systematic. In the result, I fancy that what Nucingen says is in general a bit less immediately unintelligible, though not much. Whenever I saw dialogue in italics coming up, I groaned and was tempted to give up. I did not feel justified in too much pre-alleviating the reader’s inevitable groans. To be largely unintelligible is an essential part of the baron’s character. No doubt to the reader, as it was to the translator, it will be a great relief when he finally disappears on page 290, having been replaced briefly by a supposed Englishman.
An obviously difficult but more interesting problem was the underworld slang largely concentrated in Part Four. There was an English equivalent at the time, some of it already to be found among the Elizabethans, some of it oddly surviving in the form of schoolgirl or Mayfair affectation, some wrongly thought to be of recent American importation. Again, I have been somewhat less systematic than Balzac, who, it may be noted, was himself no great authority on the subject, which could be quickly read up from glossaries published in his day, notably that appended to one of the volumes of Vidocq apocrypha, Les Voleurs. Not all Balzac’s forms can be traced to their sources, however, and some of them suggest that he misunderstood. The most fascinating of all these words was, to me, ‘dab’. I suppose it was of gipsy origin. Certainly it was international, developing in English rather towards the side of practised skill (as in ‘dab hand’ or ‘to be a dab at’), in French towards the side of leadership. At any rate, the reader may be assured that, wherever he reads ‘dab’ in this translation, he would be reading just that also in French. Odd uses of words, as opposed to the use of odd words, I have sometimes translated literally, as in the case of ‘sanglier’ for a priest or ‘la Cigogne’ for what is only very loosely equivalent to the office of our Director of Public Prosecutions. This practice will, I hope, not be found to have introduced any new element of confusion.
Felt by criminals to be the seat of the authority they dread at the Law Courts, what they describe (for no obvious reason) as the Stork is perhaps no less oddly described by lawyers to this day as ‘le Parquet’. This term is, I am told, commonly understood in the legal world to derive from the fact that magistrates from the procuracy take the floor. They belong, that is to say, to the standing magistracy, the magistrature debout, as opposed to the seated magistracy or Bench, the magistrature assise. For prosecuting counsel in French courts of assize are magistrates and wear red gowns. They never speak for the defence in criminal cases, any more than black-gowned advocates ever directly prosecute. To the French, it seems odd that a barrister may, with us, even if he is a Q.C., sometimes present, and sometimes oppose, a case brought by the Crown. As Procureur Général in Paris (there are procureurs-généraux in the departments, just as there are attorneys general in the American states) M. de Granville was, in effect, both Director of Public Prosecutions and Attorney General, with the important difference that, unlike our Attorney General, he was not a member of the government of the day. The Keeper of the Seals, on the other hand, was. ‘Keeper of the Seals’ is, in France, simply another title of the Minister of Justice. Like our Attorney General, M. de Granville might himself speak for the prosecution in court, though some lesser representative of the public ministry might equally, when not on his feet, occupy that little horse-box where prosecuting counsel sits most of the time and for which also ‘le parquet’ is an appropriate name.
Not that we ever, in this novel, find ourselves in court, though in Parts Three and Four lawyers, and especially Parquet personnel, abound. The reader will manage, I hope, without knowing much about the French legal system and its ways of proceeding. If he wants to know more, I might perhaps, without immodesty, direct his attention to the relevant chapters in two books of my own, A Little Pattern of French Crime and French Crime in the Romantic Age. There also he will find something about the Conciergerie and other prisons and the changing organization of the French police, though Balzac, I fancy, is clear enough about all that. I had trouble with the word ‘police’ itself, more often meaning police work or police methods than a simple collectivity of policemen, but that needn’t bother the reader.
Nor, I hope, need that classification of the types of harlotry, that pornotypology, which so occupied writers in Balzac’s time. It was the simplest and most general word of all, ‘fille’, which gave me most trouble. We have no word which may equally mean a common prostitute, a serving woman, in certain contexts a nun, and at the same time a daughter of even the most respectable or noble family, and it is with the large general category of ‘les filles’ that Balzac’s sociology and psychology are concerned. His generalizations are all about what ‘les filles’ think, feel and do, not with the possibly more specific thoughts, emotions and actions of ‘courtisanes’, ‘lorettes’, ‘rats’ and ‘filles soumises’, let alone with those of little seamstresses or grisettes. The cruellest deed ever performed by Vautrin was, I feel sure, suggested to Balzac’s mind by the simple linguistic fact that a ‘fille’ was also a daughter and that nothing renders a man so vulnerable as a cherished daughter, who may be turned overnight into a fille publique. The same thing might occur in an English novel, but the language itself would not bring this about.
The totally inescapable snag was more specific, and there was nothing my conscience would let me do to conceal it. While I was known to be translating this book, a question I was asked by both French and knowledgeable English admirers of Balzac was what I proposed to do about Esther’s nickname. The reader would not have been long in finding out, and I fancy he might have been jolted. The English translator of Félicien Marceau’s still-quite-recent book on the world of Balzac has, I see, let the name stand in French as ‘ la Torpille’. I have been bolder. I have allowed Esther to be referred to as ‘the Torpedo’, fully aware that this lends her associations we might nowadays think more characteristic of some blonde bombshell, Esther being neither a bombshell nor (except on an early page, through Balzac’s forgetfulness) blonde. The word ‘torpille’ is French for a numb-fish, cramp-fish or electric ray (not to be confused with the sting ray). ‘Torpedo’ was the Latin word for this fish. When moored or floating mines were devised as an instrument of naval warfare, we and the French both named them after it. You touched them and got a shock. The French and ourselves now both reserve the designation ‘torpille’ or ‘torpedo’ to the self-propelled weapon originally called a ‘torpille locomotrice’ or ‘locomotive torpedo’. Neither we nor they now think of a moored or floating mine as a torpedo. The word ‘torpille’, it is true, may still be used in French for a numb-fish, cramp-fish or electric ray, but the fact seems to be unknown to most Frenchmen, except perhaps on the Mediterranean. I have certainly found it to be unknown to a university-educated young Breton. The fish itself is, I dare say, less common in our waters.