Zoeken in deze blog

vrijdag 27 oktober 2017

De gevoelsverf van zijn herinneringen

In 1897 schreef Marcellus Emants het ideale verjaardagscadeau voor de vijftiger: zijn voortreffelijke novelle Vijftig is een welbespraakt pleidooi voor de gedachte dat het leven met vijftig wel voltooid is. Of in de woorden van P.G. Wodehouse: ‘There is only one cure for grey hair. It was invented by a Frenchman. It is called the guillotine.’

Beter verjaarsgeschenk voor de man of vrouw die Abraham ziet, is wel nauwelijks denkbaar. (Emants’ boekje, bedoel ik dan. Niet de valbijl.)


Het is het verhaal van weduwnaar Henri Ravens’ vreugdeloze romance met een twintig jaar jongere Haagse weduwe, Irma den Exter. Het is in enkele citaten eenvoudig samen te vatten. (Ik citeer uit de uitgave in de Zilverschoonreeks van uitgeverij Van Walraven, z.j.) Dit is het begin van de affaire:
Zij toonde veel genegenheid voor haar vijfjarig dochtertje en de kritiek had het fijne gevoel in haar kleine novellen geprezen; maar hij had toch ook opgemerkt, dat haar belangstelling in kunst zich beperkte tot de idealistich-erotische romantiek en dat zij voor vreemd leed, in ’t bijzonder voor leed zonder liefde of voor leed van oude en lelijke mensen, vrij onverschillig was.
Vreemd... zo’n vrouw! Hij had er in zijn leven velen gekend... goed gekend... liefgehad... en toch... wat baatte hem die kennis? Bleef deze hem nu niet evenzeer een raadsel als de eerste was geweest vóór de dag, waarop hij met haar gebroken had? Altijd in den beginnen die schijnbare tegenstrijdigheden, waarvan het later blijkt, dat de oplossing zo dicht voor de hand heeft gelegen. Om mensenkennis op te doen is de liefde blijkbaar een heel slechte bril. (pp. 6-7)
Dat kan niet goed aflopen. Ravens vertikt het om zijn ‘slechte bril’ af te zetten, tot die hem op een dansfeest welhaast van het gezicht geslagen wordt:
Wat hij onder vier ogen nog niet anders dan gedeeltelijk, bij momenten had beseft, altijd weer de onaangename impressies smorend onder de gewilde illusie van zijn mooi verlangen, dat zag hij nu, als voorgelicht door al die mensen, machteloos tegen de ontnuchtering van zijn weerzin, blijvend, in zijn geheel: ze was vulgair, afschuwelijk vulgair, een grofgevoelende pleziermeid achter het mom van een fijnbesnaarde dame. Genot wilde ze, genot van elk allooi en geen gelegenheid was haar daarvoor te min, iedere man was haar daarvoor welkom. Als ze maar een sportje lager was geboren op de maatschappelijke ladder, zou ze alle veinzerij opzij hebben gezet en driestweg de rol vervuld, waarvoor de natuur haar had geschapen. Thans dwong haar de nawerking van een beschaafde, zelfs artistieke opvoeding tegenover anderen over haar leegheid het masker te dragen, dat alleen in vlagen van opwinding haar gelaat ontviel, en voor zichzelf haar banale pretlust te kleuren met vals gevoel en ingebeelde verfijning. (p. 110)
Emants paart scherp psychologisch inzicht aan ouderwets klassenbewustzijn (hoezo ‘waarvoor de natuur haar had geschapen’?). Verder past zijn novelle perfect binnen wat in de Nederlandse literatuur bijna een genre op zich is geworden: romans over kunstenaarsfiguren en hun hopeloze verliefdheid op (of obsessie voor) minder ‘verfijnde’ vrouwen – van Wolkers, Claus en Brouwers tot Krabbé en Weijts, te veel om op te noemen; de grappigste en minst snobistische variatie op het thema is misschien Te Gussinklo’s Zeer helder licht. Is Emants’ novelle het allereerste Nederlandse voorbeeld van zo’n werk, of bestaan er nog vroegere?

Gefabriekte levensdoeltjes

De ontnuchtering is natuurlijk onafwendbaar:
O, Jan had wel gelijk gehad, dat een mens alleen in zijn jeugd hebben kan: echte illusies, illusies waarin hij gelooft en die hij te goeder trouw tot werkelijkheid meent te kunnen maken.
Wat hij daar later voor wil uitgeven zijn fantasieën, die hij zich opdringt, waarvan hij ’t wel beseft – al wil hij dat loochenen – dat ze voor geen verwezenlijking vatbaar zijn en die hij kleurt met de gevoelsverf van zijn herinneringen afgeweekt, om zich toch tot het geloof in hun echtheid te kunnen dwingen. (132-3)
En Emants (of althans zijn hoofdpersoon) trekt het breder: de malaise is universeel. Eigenlijk houdt voor iedereen het leven wel op bij vijftig.
Tot welk een karikatuur een mens is geworden, dat ziet ieder van zijn buurman gemakkelijk genoeg; maar wat voor ideaal eens die buurman zodanig heeft verblind, dat hij zich er nog altijd door bestraald waant, dat weet niemand anders dan hij alleen.
Maar kort heeft het leven – schoon bij de een langer dan bij de ander – ons nodig voor zijn onbekend doel.
Die korte tijd woont het in ons, tovert het echte illusies in onze geest, wekt het echte begeerten in onze ziel, jaagt het ons voort naar de onbereikbare voldoening.
En slechts die korte tijd kunnen wij eerlijk zijn in ons streven, krachtig door ons geloof.
Daarna werpt het ons af naast de weg, waarop het voortjaagt in nieuwe incarnaties, en wij, die de gedachte niet dragen kunnen van al te hebben uitgediend en weggegooid te zijn om te sterven, wij fabrieken ons levensdoeltjes op eigen hand en maken daar weer illusies van en merken ’t niet, dat wij worden en maken... karikaturen. (134)
Dus kom maar op met die pil van Drion. Of beter, laat de hele maatschappelijke orde maar in elkaar donderen:
Zo gaat het met het individu en zo gaat het ook met de volken.
Is zo ons recht niet geworden tot een karikatuur van de gerechtigheid?
Zijn onze godsdiensten soms geen karikaturen van ’t geen hun stichters heeft bezield?
Onze samenleving, onze vormendienst, onze moraal... zijn ’t allen niet de karikaturen van ’t geen mensen eenmaal gevoeld hebben als een maatschappelijk samenwerken, als ware beleefdheid, als echte zedelijkheid?  (pp. 134-5)

De lege vaalheid

Tot slot: Emants staat bij mijn weten niet bekend om zijn landschapsbeschrijvingen. Het innerlijk van zijn personages boeit hem meer dan de omgeving waarin ze zich bevinden. Maar als het zo te pas komt, draait hij zijn hand ook niet om voor een fijne portie pathetic fallacy verpakt in fraai proza.

Aan het eind bijvoorbeeld, wanneer de ontgoochelde Ravens per trein onderweg is naar België – beter symbool voor de ultieme desillusie is nauwelijks denkbaar...
De trein vertraagde. Roosendaal dook op.
Mensen slenterden langs de wagen; stemmen en stappen galmden hol aan en geluidden weg.
En weer lijnden lantaarnpalen heen, glipten dorre bomen, kale velden, verlaten huizen voorbij; weer vloog hij door de lege vaalheid voort onder het meezwevende grauwe zwerk, dat weende kille grijsheid over water en weide en weg. (p. 131)
Aan de inversie (‘dat weende kille grijsheid’) en een neologisme als ‘geluidden’ herkennen we de Tachtiger die de vijftiger Emants óók nog steeds was. Zulke onhebbelijkheden kunnen moderne lezers soms afstoten, maar Emants is er doorgaans spaarzaam mee – en wat is zijn proza hier mooi en effectief, met die goed gedoseerde alliteraties en assonanties.

En neem het sterke ‘druilde’ in de volgende passage, waarin iedereen die deze reis ooit per trein heeft afgelegd al vóórdat de plaatsnaam wordt genoemd wel zal weten waar de ‘grauw gepleisterde woningen’ (ze staan er nog steeds!) zich moeten bevinden: dat kan alleen België zijn.
Brokken vestingmuur, lage poorten, alleenstaande rode huizen op groene grasveldjes glipten voorbij; groepjes huizen gleden langzamer mee. Eindelijk was ’t, of een dicht aaneengerijde reeks grauw gepleisterde woningen op de spoorbaan aanstuwde en toen vertraagde de trein zijn vaart, toen druilde Henri’s wagen het station van Antwerpen binnen. (p. 135)

Hausse in fin-de-siècle-romans?

Hans Warren, de Zeeuwse criticus waarmee ik als scholier ben opgegroeid (wij hadden toen alleen de PZC en de Telegraaf in huis), recenseerde in 1975 een heruitgave van dit werkje in de PZC. Ik ben blij dat ik die recensie niet vooraf heb gelezen, want Warren steekt zo knorrig van wal dat ik dan misschien niet eens aan de novelle was begonnen. Verder is het wel een goed geschreven en uiteindelijk toch ook positieve bespreking, in een vlotte en ongedwongen stijl: de recensent Warren op zijn best.

Beschikbaarheid

Benieuwd naar het boek? Het is tweedehands volop te krijgen, en ook online te lezen. De boekuitgave van de novelle is door DBNL nog niet gedigitaliseerd, maar het verhaal is in 1898 ook als tweedelig feuilleton verschenen in een periodiek met de bijzonder ongeïnspireerde titel Tweemaandelijksch Tijdschrift – en dat staat wel online:
Aflevering 1
Aflevering 2
Interessant daaraan is Emants idiosyncratische spelling (indivieviedu, kariekatuur, zedelikheid), die in mijn uitgave helaas genormaliseerd was.

donderdag 26 oktober 2017

Humor als een soort klimaat

Tussen 1880 en 1951 lijkt er niets van Henry James in het Nederlands te zijn vertaald, maar dat wil niet zeggen dat hij hier niet werd besproken. Met name Augusta de Wit wijdde tussen 1907 en 1920 verschillende besprekingen aan zijn werk en reputatie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad, waarin in 1905 ook een uitgebreide recensie verscheen van James’ magnum opus The Golden Bowl.

Aan die kritieken van Augusta de Wit, die om allerlei redenen interessant zijn, zal ik later een apart blogstuk wijden. De recensie van The Golden Bowl, van de hand van ‘de Veerman’ (ik weet niet wie er achter dat pseudoniem schuilt), begint meteen bijzonder enthousiast:
Voor wie, op den uitkijk staande naar mooie boeken, zooveel rechtaf leelijks langs zich heen moet laten gaan, is het een buitengewoon genoegen – buitengewoon tegelijk in den zin van zeldzaam en in den zin van bovenmatig – een roman te zien verschijnen, als deze van Henry James. Het is, of men, te midden van een stoet kreupelen, mismaakten, dwergen, bultenaars, monsters, weggeloopenen uit ziekenhuizen of kijkspullen, opeens een gezond mensch ziet aankomen, recht van lijf en leden, met een helder-opkijkend gezicht. En zooals zulk een genoegen op het eerste gezicht groeit tot vreugde wanneer het aangename voorkomen de minste nog maar blijkt onder de voortreffelijkheden van den bewonderde, en, om zoo te zeggen, enkel een graag-makende uitnoodiging tot het kennismaken met zijn wezen, zoo voelt de lezer van the Golden Bowl het aanvankelijke genoegen waarmede hij James’ taal en stijl op zich laat inwerken, stijgen tot een bewonderend genot wanneer hij daar doorheen, indringt in de kern van het boek.

Terughouding en verinnerlijking

De recensent stipt vervolgens de moeilijkheid van zijn stijl aan – een terugkerend refrein in alle James-kritiek, ook in Engeland en Amerika – die luie lezers kan afschrikken:
Beide, Meredith en James, dien men in enkele opzichten voor zijn volgeling zou mogen houden, verkiezen een ingewikkelde wijze van voorstelling voor op zichzelf reeds ingewikkelde denkbeelden. Daarmee geven zij den lezer dubbele moeite. En zoo is het begrijpelijk genoeg dat er velen zijn – liever lui dan moe – die aan zulk werk in het geheel niet beginnen, met een zucht van tevredenheid bedenkend dat er geen „moet” bij is. 
Vervolgens geeft de recensent blijk van een scherpe blik als hij de subtiliteit van James’ stijl verbindt met de subtiliteit van de inzichten die de personages in de loop van het verhaal opdoen:
Volleerden schermers gaat het zoo: zij zien niet naar elkanders wapen, maar in elkaars oogen.
   Die qualiteit van kracht-sparen, van terughouding en verinnerlijking is het voornaamste kenteeken van James’ voorstellingswijze: zij zit in de personen die hij teekent en in zijn eigen opvattingen, en in zijn stijl en in zijn techniek. Ook de oplettendste lezer vindt bij een tweede lezing meer dan bij de eerste, en bij een derde meer dan bij de tweede: het is een voortdurend rijker worden. Het gaat den lezer van The Golden Bowl zooals het den Principe, Maggie’s echtgenoot, gaat, die telkens, wanneer hij meent een der eigenaardige opvattingen in den kring der Ververs heerschende begrepen en op de juiste waarde geschat te hebben, met een lichten schrik den werkelijken zin geheel anders en oneindig hooger ziet.
De ‘Veerman’ zegt het niet met zoveel woorden, maar bedoelt duidelijk dat stijl en inhoud in deze roman samenvallen. Hij sluit vervolgens af met deze wervende lofzang –  al zal het woord ‘gekunsteld’ sommige lezers misschien nog steeds afschrikken:
De aanmerking op deze, als op James’ geheele manier te maken, ligt zoo voor de hand, dat ignoreeren onmogelijk is: gekunsteldheid. Het zij dadelijk toegegeven, dat er iets gekunstelds is in zijn werk: en niet in dit of dat détail, maar in het wezen er van. Dit laatste echter is de rechtvaardiging met de beschuldiging te gelijk: de gekunsteldheid is de eigenschap, niet van den schrijver, maar van zijn onderwerp, van dat milieu van multi-millionairs en afstammelingen uit oud-adellijke geslachten, waarvan hij zijn levensstudie heeft gemaakt. Het is een „kunst-product”, een laatste verfijning, gekenteekend door de kracht en door de zwakheid aan uitersten eigen.
   Het was er gister, – dat wil zeggen, „gister” in een historischen zin, dertig, veertig of vijftig jaar geleden, nog niet: het zal er morgen, – over dertig, veertig of vijftig jaar – niet meer zijn. Vandaag is het er. Het heeft zijn eigen beteekenis in de wereld. Het heeft ook een eigen schoonheid. Die eigene, zeer eigenaardige, heeft James gegeven. Is dat niet lof genoeg voor een kunstenaar? En voldoende reden van bestaan voor zijn werk?

Aangenaam luchtig

Zo lijken zelfs positieve recensies van James’ werk ook altijd een kritische noot te moeten bevatten: is hij geen lakei van het kapitalisme, dan is zijn werk wel gekunsteld of zo moeilijk dat het eigenlijk nadere toelichting behoeft. Maar die nadruk op de ontoegankelijkheid van zijn stijl vind je niet bij álle critici terug. Er zijn door de jaren heen gelukkig ook lezers geweest die meer oog hadden voor de lichte en humoristische kwaliteit van zijn werk. Neem de bespreking in de Groene Amsterdammer van 29 april 1894 (door F.A.H. en F.C. Jr – weer weet ik niet wie dat zijn) van het nieuwste nummer van het periodiek The Yellow Book:
Dit deel begint met een verhaal van Henry James; hoe een groot romanschrijver bezwijkt onder de opgedrongen attenties van de uitgenodigde bewonderende wereld. Dit is in James’ aangename, luchtige, half gekscherende manier. Maar het typische van het proza van The Yellow Book moet eerder worden gezocht in de schetsen van Henry Harland, van Ella D’Arcy, van Fred M. Simpson. Dit zijn eenvoudige, droevige verhaaltjes. (...) Deze dingen zijn niet onaardig, niet al te onzuiver, maar zwak, o zoo zwakjes en flauwtjes, zo dilettantistisch, zoo kinderachtig soms.
Het is interessant om te zien dat niet alles uit Engeland hier toen klakkeloos werd bewonderd; dat het werk van James (het gaat hier om ‘The Death of the Lion’ – onvertaalbare titel!) voor deze critici gunstig afstak bij de povere pogingen van zijn inmiddels vergeten landgenoten; en vooral dat zij James’ stijl dus niet zozeer als moeilijk en ontoegankelijk ervoeren, maar – volkomen terecht – als ‘aangenaam, luchtig, half gekscherend’.

(Het feit dat ze James blijkbaar niet kinderachtig vonden, is natuurlijk eveneens terecht; maar ironisch genoeg verklaart de eerder genoemde Augusta de Wit die term in een van haar kritieken juist wél op James van toepassing – zij het in een andere context en in een heel specifieke andere betekenis. Daarover een andere keer.)

Humor als een soort klimaat


IJmuider Courant 05-02-1955
bron: Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Een andere criticus met oog voor de humor van James is Barend Rijdes, die in 1955 een Amerikaanse heruitgave van What Maisie Knew bespreekt voor de IJmuider Courant en zich erg enthousiast betoont over dit ‘grootse werk’:
Er zijn altijd weer boeken waar men zonder aarzeling aan begint, om welke reden dan ook. Zo ging het mij met ‘What Maisie Knew’ van Henry James.
Als hij de stijl van James moet beschrijven, komt het woord ‘moeilijk’ niet in hem op – integendeel:
Het heeft een stijl, die alle overtolligheid vermijdt, nergens zwaarwichtig wordt en blinkt van een humor, die zich helaas moeilijk laat aanwijzen, omdat die in feite overal aanwezig is als een soort klimaat. Wel kan ik een voorbeeld geven van de vergelijkingen die James gebruikt en waarin hij een gezonde afstand schept tussen zichzelf en zijn onderwerp. Maisie gaat naar school... ‘waar de fontein der wetenschap, meestal in de vorm van een schelle stem waarvan ze eerst dacht dat die boos was, klaterend zijn water liet vallen in de stilte van de rijen gezichten die als lege kannen klaar werden gehouden’ (bladzijde 137). Dergelijke speelse beschrijvingen maken de lectuur van Henry James’ romans tot een genot. En het geheel vormt een rijk beeld van levende mensen in het Engeland van veertig jaar terug.
Humor die aanwezig is als een soort klimaat: een rake beschrijving voor veel van James’ werk. Alsof je aankomt in een zonnig land. Dat klimaat is precies de reden waarom ik het zo prettig vind om er eindeloos in rond te dolen – om het te lezen, te herlezen en te vertalen.

Barend Rijdes was overigens een leraar klassieke talen die inspirerend genoeg was om een van zijn oud-leerlingen, jeugdboekenschrijfster Rita Verschuur, er later toe aan te zetten haar herinneringen aan hem op schrift te stellen: zie de boekomschrijving bij Bol.com en deze recensie in NRC.

En wat Augusta de Wit allemaal over James (en over andere auteurs) heeft geschreven en waarom ze hem ondanks haar grote bewondering ook ‘kinderachtig’ kon noemen – daarover een andere keer.

woensdag 25 oktober 2017

Onvoltooid verleden

Of hoe pik je de draad weer op.

Klik hier voor de aflevering

Jaren geleden was er een tijd dat ik niets liever deed dan iedere zondagochtend (liefst in de zon op mijn balkon) twee uur naar VPRO’s radioprogramma OVT luisteren. Toen kwam er een tijd dat ik het daar wat te druk voor kreeg. Inmiddels werd het programma via podcasts toegankelijker dan ooit, altijd beschikbaar om te beluisteren wanneer het jou uitkomt – maar het kwam er niet van. Te veel media, te weinig tijd.

Nu beluisterde ik onlangs toevallig toch weer eens een podcast van een recente aflevering – en wat is het nog steeds een fijn programma! Onderhoudend en prettig gevarieerd. In ieder geval deze aflevering vanuit Blijdorp, deels óver Blijdorp, en Rotterdam, en allerlei andere onderwerpen – van dinosaurussen tot Paul Poiret en Coco Chanel. Met liedjes van (ook Shakespeare-vertaler!) Arie van der Krogt.

Het programma bestaat net 25 jaar, en ik hoop dat het nooit meer verdwijnt.

(En radio is gewoon leuker dan tv. Punt.)


Lakeienrespect voor de rijkdom


De waarheid, 21-04-1951
bron: Delpher

Er verschenen meer recensies van Henry James’ werk in de krant naarmate er Nederlandse vertalingen van dat werk uitkwamen. Zoals de vertaling van The Turn of the Screw door M.G. Binnendijk-Paauw uit 1951: bij mijn weten de eerste vertaling van James in meer dan 70 jaar, en de allereerste die in boekvorm verscheen. Deze Salamander-uitgave van een van James’ populairste werken werd – voor zover ik heb gezien – over het algemeen lovend ontvangen in de pers.


Alleen de stalinisten van De Waarheid vonden het maar niets. Het verhaal werd door hun recensent langs de communistische meetlat gelegd en ondermaats bevonden:
Het speculeren van beide auteurs [Henry James & Tennessee Williams, FL] op de zucht naar het pornografische of naar griezeligheden is een duidelijk bewijs van het onvermogen, om een beeld te geven van de problemen, die er werkelijk op aankomen in een mensenleven.
En ‘een soort lakeienrespect voor de “rijkdom” maakt het geheel nog onverteerbaarder’.

De waarheid beschikte niet over de meest verfijnde cartoonisten
bron: Delpher

De toon (zij het niet de inhoud) van de kritiek doet een beetje denken aan het latere gemopper van J.J. Peereboom, waarover ik al eerder schreef.


Fascinerende vertelkunst

Veel positiever over deze spookgeschiedenis ‘voor een intellectueler publiek dan gewoonlijk dit soort verhalen leest’ was de recensent van het Leidsch Dagblad. Deze ‘H.J.S.’  besloot zijn stuk met de hoogste lof, ook voor de vertaling:
Want het effect van deze superieure griezelhistorie is voor een goed deel afhankelijk van het voorstellingsvermogen van de lezer, met uitschakeling van het ‘nuchter verstand’. En de wijze waarop Henry James zijn lezers als het ware in deze dwangpositie brengt, stempelt dit verhaal tot een zeldzaam voorbeeld van fascinerende vertelkunst.
Van de vertaling door mevrouw M.G. Binnendijk-Paauw kan slechts één ding gezegd worden: deze is voortreffelijk.
Plus één kritische noot over de uitgave:
Des te meer valt het daarom te betreuren, dat de uitgeefster heeft nagelaten voor dit boekje een inleiding te doen schrijven, die – zeker voor de Nederlandse lezer – eigenlijk onontbeerlijk is. Enkele inlichtende opmerkingen vooraf, o.a. omtrent de opzettelijke mystificatie waarmee de lezer aan het eind wordt geconfronteerd, hadden niet mogen ontbreken en zouden de waarde van deze uitgave nog aanmerkelijk hebben verhoogd.

Als ik zo vrij mag zijn

Precies dat ontbreken van een toelichting was bijna tien jaar later ook een van Clara Egginks bezwaren tegen een vertaling van The Aspern Papers. Toch wordt het verlangen naar een toelichting bij oudere teksten niet universeel gedeeld. Ik heb weleens recensenten zien verzuchten dat ze aan belerende inleidingen geen behoefte hebben en liever zelf bepalen wat de tekst betekent.

Bij mijn vertaling van Daisy Miller heb ik dan ook getwijfeld of dat toegankelijke verhaal nadere uitleg vereiste, en hoeveel dan. Zelfs achteraf heb ik weleens gedacht dat de verantwoording aan het eind nog beknopter had gekund en sommige noten mogelijk te opdringerig waren; maar ik heb er gelukkig geen klachten over gekregen, en het werd door Lidewijde Paris in haar boek Hoe lees ik? juist aangehaald als een geslaagd voorbeeld van hoe je een oudere tekst kunt presenteren.

Angst voor het verwijt van bedilzucht speelde misschien ook een kleine rol in de beslissing van Rob Kuitenbrouwer en mij om juist géén noemenswaardige historische toelichting of voetnoten toe te voegen aan De fundamenten van ons leven, onze recente vertaling van Wallace Stegners Angle of Repose. Maar uiteindelijk is die beslissing (behalve uit tijdnood) vooral geboren uit onze diepe overtuiging dat Stegners roman heel goed – en sterker zelfs – op eigen benen kan staan.

Op één been zelfs...

Henry James is een auteur die, zowel in tijd als in stijl, sfeer en mentaliteit, stukken verder van ons af staat dan Stegner. En Stegners hoofdpersonage Susan Ward is weliswaar een tijdgenoot van Henry James (die in haar verhaal zelfs een rolletje speelt, als een bewonderde auteur die wel in dezelfde kringen verkeert, maar die ze steeds nét niet ontmoet – als een soort Godot over wie wel wordt gepraat, maar die nooit op het toneel verschijnt); maar haar verhaal wordt ons verteld door een tijdgenoot van Stegner, en daarmee min of meer van ons. Deze Lyman Ward, haar kleinzoon die in de woelige jaren zestig, midden in de seksuele revolutie, haar victoriaanse leven bestudeert, trekt het verhaal van zijn grootmoeder vanzelf naar onze tijd: hij reflecteert op de verschillen en de overeenkomsten in mentaliteit en moraal en probeert haar leven voor de moderne lezer te verklaren. Daarbij is zijn eigen culturele context misschien niet meer helemáál dezelfde als die van onze tijd, maar toch dichtbij en herkenbaar genoeg om geen voetnoten te vragen.

Een historische toelichting bij Stegners roman kan derhalve welkom zijn (en volgt later misschien nog wel eens op internet), maar is zeker niet onontbeerlijk – en ons inziens in eerste instantie zelfs niet wenselijk. Laat de roman het werk maar doen.

Dat ligt heel anders bij de meeste verhalen van Henry James. Het verklarende werk dat Stegner zijn verteller laat verrichten – en de dankbare vertalers daarmee uit handen neemt – moet de vertaler van James zich voor de moderne lezer waarschijnlijk wel blijven getroosten. Al is het maar uit een zeker lakeienrespect voor de rijkdom van de tekst, die al te licht verloren gaat met de tijd. Met uw welnemen.


Als recensenten in de jaren vijftig en zestig immers al vonden dat zijn werk behoorde te worden opgediend met een gepaste toelichting, hoeveel sterker moet die behoefte aan een eenvoudige doch voedzame toelichting tegenwoordig dan niet zijn?

En attendant Henry?

Om ten slotte terug te keren naar The Turn of the Screw: zoals ik me afvraag of Michael Redgrave’s succesvolle toneelbewerking van The Aspern Papers aanleiding voor Wereldbibliotheek is geweest om in 1959 die novelle in vertaling uit te brengen, zo vraag ik me af of het ook een toneelbewerking is geweest die Querido er in 1951 toe bracht James’ beroemdste spookverhaal in vertaling uit te geven. Maar daarover later meer.




dinsdag 24 oktober 2017

Like me, please!

NRC vandaag, over het internet van onze China’s toekomst:
Er is bijvoorbeeld de laatste maanden veel te doen over Sesame Credits, een project om Chinese burgers massaal te voorzien van een score op basis van onder meer aankoopgedrag en economische activiteit. Als je lokale landbouwproducten koopt, krijg je pluspunten, als je stoute anime-stripboeken uit Japan koopt, krijg je minpunten. Nu is deelname nog vrijwillig, maar in 2020 wordt dat waarschijnlijk verplicht. Er zijn plannen om de score te laten meewegen in de beslissing of iemand recht heeft op sociale huisvesting of uitkeringen.

Black Mirror aflevering 1, Nosedive, vorig jaar:


Geef je me wel een dikke like voor dit bericht, alsjeblieft? Alsjeblieft??!!

(En lees het artikel, dat het schrikbeeld ook wel nuanceert.)

maandag 23 oktober 2017

Riddle me this, conspiracy theorists

Hah! If the earth is flat, how could Kennedy’s killer ever have stood on a knoll?



De meester van de storm in een glas water

Grasduinen in krantenarchieven is niet alleen erg leuk, er komt ook nooit een eind aan. De overkoepelende database Delpher is groot, maar omvat nog lang niet alle archieven. Veel regionale kranten hebben hun eigen online archief, dus als je een volledig beeld wilt krijgen van de verslaggeving over een specifiek onderwerp, moet je ook op zoek in al die afzonderlijke archieven – zoals de krantenbank van Zeeland, van Leiden en omgeving of van het Noord-Hollands Archief.

En ik had dat nog niet ontdekt, of ik vond er natuurlijk prompt weer wat interessante artikelen over Henry James – om te beginnen over The Aspern Papers.

De romanticus

Ten eerste een recensie in De Stem van C. Buddingh’s vertaling van dat werk. Henk Egbers bespreekt daarin drie nieuwe boeken: Wilfred Oranje’s vertaling van Mörike’s Mozart op reis naar Praag, N. Lijsens vertaling van Diderots De neef van Rameau en Buddingh’s James-vertaling. Hij schaart ze alle drie onder de noemer romantiek, waarmee hij de betekenis van dat woord wel enorm oprekt.

Verder is hij op een wat laatdunkende manier positief over deze novelle (die ik als een van James’ beste beschouw):
Geen opzienbarend verhaal, maar de precieuze karakteristieken van personen en milieu een romantisch boekje met – zoals dat hoort – moralistisch ondertoontje.
Wie in James een‘moralistisch ondertoontje’ bespeurt, heeft het volgens mij gewoon niet begrepen. James schrijft altijd over moraal; dat is geen ondertoon, maar de kern van zijn werk. (Zie  bijvoorbeeld de aan James gewijde hoofdstukken in Martha Nussbaum’s Love’s Knowledge/Wat liefde weet.) Maar daarbij is hij nóóit moralistisch in de zin van prekerig – eerder ironisch-beschouwend. En met zijn verhaalstof (echtscheiding in What Maisie Knew, een ingewikkelde driehoeks- of vierhoeksverhoudingen in zijn laatste drie grote romans) vaak eerder scandaleus dan moralistisch.

Vertaalkritiek?

Aan de vertaling wijdt Egbers geen woord. Dat is heel anders in een recensie in het Leidsch Dagblad van Een dichterlijke nalatenschap, de eerdere vertaling van hetzelfde werk door R. van Brakell Buys. Zoals ik hier eerder schreef, beweerde Margot Engelen in NRC in 1985 dat Buddingh’s nieuwe versie onder de maat was, en dat men beter die oude vertaling uit 1959 opnieuw had kunnen uitgeven. Ik had daar mijn twijfels bij, en die worden bevestigd in deze recensie.

bron: KNAW
Die is van de hand van Clara Eggink, de dichteres, schrijfster en vertaalster aan wie Cees Koster vorig jaar in Filter een artikel heeft gewijd, ‘Een vrouw moet haar eigen werk hebben – De vertalersloopbaan van Clara Eggink’. Hij schrijft daarin:
In haar kritische werk heeft Eggink zich bijna nooit over vertalen uitgelaten, er is één uitzondering bekend. In 1955 bespreekt zij in het boekentijdschrift Boek van Nu een vertaling door Jan Vrijman [....] van The Echoing Grove/De echo van het hart van Rosamond Lehmann. Haar voornaamste verwijt is dat hij de tekst te veel zou hebben gladgestreken.

Auteur voor de zeer geletterden

Ik kan daar nu deze uitzondering aan toevoegen: op 16 april 1960 haalde ze in het Leidsch Dagblad de vertaling van Van Brakell Buys’ over de hekel. Algemene vertaalprincipes benoemt ze niet echt (of het moet het ‘principe’ zijn dat sommige teksten niet alleen een vertaling, maar ook een toelichting nodig hebben); maar enkele specifieke zwaktes van deze vertaling stelt ze nadrukkelijk aan de orde. Ook mij waren bij vluchtig bladeren al vrij snel twee foutjes opgevallen, maar Eggink heeft zich aan veel meer gestoord.

Haar recensie begint met de verzuchting dat deze tekst eigenlijk een toelichting behoeft:

bron: Leidsch Dagblad 16-04-1960
In het vervolg van van haar recensie geeft ze die toelichting dan maar zelf. In kort bestek (maar voor een krantenartikel toch vrij uitgebreid) schetst ze de context en de korte inhoud van het verhaal, om vervolgens af te sluiten met kritiek op de vertaling.

bron: Leidsch Dagblad 16-04-1960

In ieder geval fijn om te lezen dat James het ook volgens haar wel verdient ‘onder de aandacht van velen gebracht te worden’. Ik ben Nederlandse recensies van zijn werk tegengekomen die zelfs dat betwisten. Daarover later meer.

dinsdag 17 oktober 2017

You must make her come

Het Nachleben van The Aspern Papers blijft me bezighouden. Hier een scène uit ‘Miss Tita’, een verfilming van de novelle uit 1974 (of 1975, volgens IMDB, maar dat lijkt in dit geval niet te kloppen).

De meer dan honderd jaar oude Juliana Bordereau wordt hier gespeeld door Beatrix Lehmann, destijds 72. De Juliana van deze tv-versie is niet zo’n griezelig dame als in de film The Lost Moment, maar Lehmann is goed gecast en overtuigend – ook in deze scène:



Deze verfilming maakte deel uit van de Britse ITV-serie Affairs of the Heart van Terence Feely: twee seizoenen met dertien afzonderlijke tv-drama’s van 50 minuten, allemaal gebaseerd op verhalen en romans van Henry James. In België, waar deze aflevering in 1976 op de buis kwam, werd de serie door de VRT uitgezonden onder de titel Hartenvrouw. In Nederland lijkt de serie niet op tv te zijn geweest.

Door de goedkoop aandoende studio-look van tv-producties uit die tijd, en het naar onze maatstaven wat trage tempo (dat ik soms weldadig vind), kan zo’n serie nu gedateerd aandoen. Maar het acteerwerk is steeds prima in orde. Ik vind het een redelijk geslaagde dramatisering, die erg dicht bij het verhaal blijft.

Alleen aan het eind vliegen de bewerkers even uit de bocht. Het slot van het verhaal, een (anti)climax die in de novelle in twee fasen wordt afgewikkeld, is hier in elkaar geschoven om de hele handeling binnen enkele minuten te doen plaatsvinden. De zelfbedachte dialoog tussen mevrouw Prest en Tita Bordereau die de scenaristen hebben ingevoegd om deze twee fasen met elkaar te verbinden, is tenenkrommend plat en expliciet.

Lehmanns eigen achtergrond had overigens wel iets Jamesiaans:
Her father was humorist Rudolph Chambers Lehmann, her great-uncle was the painter Henri Lehmann, her brother was essayist and poet John Lehmann, and her sister was novelist Rosamond Lehmann.
Een familie die duidelijk tot de aristocracy of art behoorde. Had ze in James’ tijd geleefd, dan kan ik me zo voorstellen dat ze hem zou hebben gekend.


Caramba!

The Lost Moment en deze tv-bewerking zijn lang niet de enige filmversies van The Aspern Papers. Michael Redgrave’s toneelbewerking is eveneens op tv gekomen, óók in zijn Nederlandse incarnatie, en er zijn nog diverse andere films – zoals de Spaanse verfilming Els Papers d’Aspern, integraal te zien op YouTube in een weinig uitnodigende beeldkwaliteit:


En er is een Amerikaanse bewerking uit 2010 waarin de handeling is verplaatst naar Venezuela. Dat begint net als Venetië met een V, maar de trailer van deze small budget-film maakt mij toch niet erg nieuwsgierig:


Interessanter dan deze verfilmingen zijn enkele recensies, van The Aspern Papers en ander werk, die ik in oude kranten heb opgedoken. Daarover later meer.

zaterdag 14 oktober 2017

Lof der lulligheid

Han Bennink was vanavond te gast in Opium op Radio 4 (hier terug te beluisteren). Leuke muziek.


Vijfenzeventig jaar is hij nu, en hij speelt nog 130 concerten per jaar. ‘Ja, ik vind het ook belachelijk, maar ja, het moet.’ Zonder nadere verklaring: ‘het moet.’

Maar de mooiste uitspraak kwam tijdens het horen van de percussieve effecten van een van zijn eigen installaties (hij is ook beeldend kunstenaar), toen hij daarover zei: ‘Ik wou dat ik zo lullig kon spelen.’

Ik meende meteen te begrijpen wat hij bedoelde: hoe dat klinkt, lullig spelen – en hoe het een ideaal kan zijn. Ik begon ook meteen te zoeken naar het literaire equivalent: wat is lullig schrijven en wie zou daarin uitblinken?

Het schrijven vereist sterke zenuwen

Bennink had daarvoor zelf het antwoord al aangereikt, schoot me te binnen, toen eerder in het gesprek zijn afkeer van reizen ter sprake kwam. Aan verre reizen had hij net zo’n broertje dood als Bob den Uyl, zei hij. Die fietste het liefst met opgerolde broekspijpen op een halve racefiets naar Diksmuide, om daar een fles wijn te kopen, die in het park leeg te drinken en dan uiteindelijk in een dubieus hotel te belanden. Aldus Bennink.


Bob den Uyl, de reisboekenschrijver met een hekel aan reizen – naar wie desondanks een prijs voor het beste reisboek is vernoemd. Een van mijn lievelingsschrijvers en inderdaad: een meester in literaire lulligheid.
uit: Bob den Uyl, Met een voet in het graf (1971)


Maar tegenkandidaten zijn natuurlijk welkom. Wie is volgens u met verve de lulligste schrijver van Nederland? In de goede zin des woords?

vrijdag 13 oktober 2017

De Milanese nachtegaal van de kook

In Kuifje en de Picarro’s zit Bianca Castafiore het hele album in de gevangenis, tot groot verdriet van haar cipier.

Kuifje en de Picaro’s, pagina 13

Maar klaagt de Milanese nachtegaal dat haar pasta niet lang genoeg gekookt is? Dat wringt. Zo’n Italiaanse wil haar pasta toch niet gaar, maar béétgaar? Lekker stevig al dente?

En inderdaad: volgens het Franse origineel wil ze de pasta juist moins cuites.


Halfgare vertaling

Had de vertaler dat niet door? Aan het eind van het album, als deze running gag wordt afgemaakt, wordt toch precies uitgelegd wat ze bedoelt:


Niks ‘gaar’, maar à point. Zelfs Google Images snapt precies wat onze diva wil – louter op basis van dit plaatje, zonder tekst:



Maar de Nederlandse vertaler had van de Italiaanse keuken geen kaas gegeten – of had er in 1976 geen fiducie in dat Nederlandstalige lezers zouden weten wat beetgare pasta is. Dus de Zuid-Amerikaanse gevangenispasta blijft in het Nederlands gewoon schandelijk undercooked.

Waarmee ook de subtiele, al dan niet bedoelde grap verloren gaat dat papperige pasta je onvermijdelijke lot is als je in de gevangenis belandt van generaal Tapioca!

Aan het plaatje is overigens goed te zien dat het om tagliatelle gaat, maar ook dat was natuurlijk onbestaanbaar: wie had hier in 1976 ooit van lintpasta gehoord? Dat is dus gewoon halfgare spaghetti geworden:

Kuifje en de Picaro’s, pagina 61

Dan waren de vertalers in Engeland (toch niet befaamd om zijn culinaire tradities) heel wat uitgekookter. Zij doen het wel gewoon vanaf het eerste plaatje goed:


Het woord beetgaar

Het enige excuus – misschien – is dat het woord beetgaar nog niet echt was ingeburgerd toen Kuifje en de Picaro’s verscheen. In de jaren 90 had de term zich wel definitief gevestigd:

Delpher

Maar aan de frequentie te zien waarmee het in Delpher voorkomt, werd het woord beetgaar pas vanaf de jaren 60 (mondjesmaat!) gebruikt en begon het – en daarmee waarschijnlijk ook het hele begrip ‘al dente’ – pas in de jaren 70 courant te worden.



De macaroni die ik in de jaren 80 kreeg voorgezet, was ook nog zelden beetgaar.

Die tijd van pappen en nathouden is nu gelukkig voorbij. Wij leven nu in een tijd van stevige pasta en goede vertalingen. Kom hier dat ik u kus.


(Met dank aan Edward Rekkers voor de tip.)

woensdag 11 oktober 2017

Watergebrek in Zeeland

Zoekend in krantenarchieven naar informatie over schrijvers (nieuwe Henry James-onthulling op komst!) blijf ik altijd weer hangen bij heel andere zaken.

Dit bijvoorbeeld: dat nota bene watergebrek in Zeeland in 1880 een probleem blijkt te zijn geweest waarover lezers in de Middelburgsche Courant correspondeerden. Ook ik moest even glimlachen toen ik zag dat de toon van ingezonden brieven destijds weinig verschilde van die van tegenwoordig:


Briefschrijvers kregen van de krant wel wat meer ruimte om hun oplossingen in detail uiteen te zetten.


Middelburgsche Courant | 1880 | 21 juni 1880

En voor wie het zich afvraagt: een ‘trasje’ (of trasbak) is een gemetselde regenbak.

Verder zou die man zo in Omroep Zeelands belprogramma Zegt u ’t maar kunnen.

dinsdag 10 oktober 2017

Sick!

Gotta love the BBC: [sic]!



Journalistic integrity before everything. "Her words!"
Sick ’em!

maandag 9 oktober 2017

De wijzer van de klok is het lot

De overgang naar de moderne tijd verklaard in De stad der wonderen van Eduardo Mendoza.



De hele passage mondt uiteindelijk uit in een bizarre anekdote over hoe door toedoen van Mata Hari de film Quo Vadis (1924) de Spaanse bioscoop nooit heeft gehaald – een spectaculair verhaal binnen een verhaal binnen een verhaal dat doet denken aan de excentrieke fantasieën van Wes Anderson of de gebroeders Coen. Die grilligheid (en vermakelijkheid) typeert het hele boek.

woensdag 4 oktober 2017

Het eigenaardige Amerikaansche leven

Uit Zoek-licht, Nederlandsche encyclopædie voor allen (1922)

Dat ‘eigenaardige Amerikaansche leven met zijn dikwijls zoo scherpe contrasten, waar eenzelfde mensch nu eens in de wildernis, dan weer in een hypermoderne stad leeft, nu verkeert met de alleronderste lagen der maatschappij, dan weer met de meest verfijnde rijken’ – dat wordt ook heel mooi verbeeld in De fundamenten van ons leven van Wallace Stegner. (Net verschenen, in een vertaling van, enz.) Een portret van een leven, van een huwelijk en van een land in opbouw.

Maar dit lemma uit een vergeten encyclopedie, waar ik op stuitte bij het zoeken naar informatie over Henry James, en waar ik bij bleef hangen omdat het me vluchtig aan Stegners roman deed denken, houdt me nu uit mijn slaap om een andere reden. Ik blijf me maar afvragen wie toch die Mary Garland kan zijn die door deze encyclopædist in één adem met andere, nog steeds befaamde schrijvers wordt genoemd. Welke verhalen heeft zij dan geschreven – dat ze in 1922 blijkbaar beroemd genoeg was om een plaats in deze ‘encyclopædie’ te verdienen, maar inmiddels zo obscuur is dat ik haar zelfs op internet niet kan vinden?

Oké, Mary Garland is een personage in Roderick Hudson, de eerste roman van Henry James. Maar dáármee zal Tietse Pieter Sevensma haar toch niet hebben verward?

Is het een verschrijving voor Hamlin Garland (ook een schrijver van wie ik nog nooit had gehoord, en die nu niet meer met de andere genoemde schrijvers op één plan wordt gesteld)?

Curieus..

Amerikaansch duel

Het doet me haast twijfelen aan de kwaliteit van dit naslagwerk. Is dat andere vreemde lemma, voorafgaand aan ‘Amerikaansche letterkunde’, soms ook uit de duim gezogen?

Uit Zoek-licht, Nederlandsche encyclopædie voor allen (1922)

Nee, die betekenis van ‘Amerikaans duel’ kom ik weer wél op internet tegen. Weliswaar niet vaak in Amerikaanse bronnen, maar ach – wij spreken in Nederland ook nooit van een ‘Nederlandse traktatie’ in de betekenis die de Amerikanen daaraan geven.

Toch blijf ik me afvragen wie die Mary Garland moet zijn.

(Zoek-licht is te raadplegen op Delpher.)

maandag 2 oktober 2017

Vlucht in eenzaamheid

Het heeft 46 jaar geduurd voordat Wallace Stegners monumentale roman Angle of Repose uit 1971 in het Nederlands werd vertaald. (Vorige week dus, als De fundamenten van ons leven, vertaald door Rob Kuitenbrouwer en mijzelf).


Verder is er nog niet veel van Stegner vertaald. Twee jaar geleden verscheen bij Lebowski Wat behouden blijft, Edzard Krols vertaling van Crossing to Safety. Een roman uit 1987, dus die heeft maar 28 jaar op vertaling hoeven wachten.

En dat is het dan wel. Bijna.

Want veel langer geleden is in Nederland nog één andere roman van Stegner in vertaling verschenen, en dat al binnen een jaar. Het was in de tijd dat je onder een boekbespreking dit soort berichten in de krant aantrof:

Rotterdamsch Nieuwsblad, 28-06-1941

Stegners derde roman On a Darkling Plain uit 1940 verscheen hier namelijk al in 1941, als Vlucht in eenzaamheid, in een vertaling van A. van Agen

De Amersfoortsche Courant was lyrisch over de roman:

Amersfoortsche Courant 25-06-1941

En over de vertaling:

Amersfoortsche Courant 25-06-1941

Het Volk (‘dagblad voor de arbeiderspartij’) vond het een te lang uitgesponnen ‘tendenz-boek’.

Het Volk 29-07-1941

Tegenwoordig staat deze vroege roman niet meer hoog aangeschreven. Op Goodreads lees ik: ‘Stegner was not particularly proud of the writing and the book is considered part of his apprenticeship as a writer.’

Nou ja, als die leerjaren uiteindelijk hebben bijgedragen aan het succes van het veel latere Angle of Repose, zijn ze toch welbesteed geweest.

Wat ik grappig vond om in deze artikelen te zien: die rare uitgeversmanie om te zeggen dat een boek is vertaald ‘uit het Amerikaans’ bestond toen dus ook al.

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: