Aan die kritieken van Augusta de Wit, die om allerlei redenen interessant zijn, zal ik later een apart blogstuk wijden. De recensie van The Golden Bowl, van de hand van ‘de Veerman’ (ik weet niet wie er achter dat pseudoniem schuilt), begint meteen bijzonder enthousiast:
Voor wie, op den uitkijk staande naar mooie boeken, zooveel rechtaf leelijks langs zich heen moet laten gaan, is het een buitengewoon genoegen – buitengewoon tegelijk in den zin van zeldzaam en in den zin van bovenmatig – een roman te zien verschijnen, als deze van Henry James. Het is, of men, te midden van een stoet kreupelen, mismaakten, dwergen, bultenaars, monsters, weggeloopenen uit ziekenhuizen of kijkspullen, opeens een gezond mensch ziet aankomen, recht van lijf en leden, met een helder-opkijkend gezicht. En zooals zulk een genoegen op het eerste gezicht groeit tot vreugde wanneer het aangename voorkomen de minste nog maar blijkt onder de voortreffelijkheden van den bewonderde, en, om zoo te zeggen, enkel een graag-makende uitnoodiging tot het kennismaken met zijn wezen, zoo voelt de lezer van the Golden Bowl het aanvankelijke genoegen waarmede hij James’ taal en stijl op zich laat inwerken, stijgen tot een bewonderend genot wanneer hij daar doorheen, indringt in de kern van het boek.
Terughouding en verinnerlijking
De recensent stipt vervolgens de moeilijkheid van zijn stijl aan – een terugkerend refrein in alle James-kritiek, ook in Engeland en Amerika – die luie lezers kan afschrikken:Beide, Meredith en James, dien men in enkele opzichten voor zijn volgeling zou mogen houden, verkiezen een ingewikkelde wijze van voorstelling voor op zichzelf reeds ingewikkelde denkbeelden. Daarmee geven zij den lezer dubbele moeite. En zoo is het begrijpelijk genoeg dat er velen zijn – liever lui dan moe – die aan zulk werk in het geheel niet beginnen, met een zucht van tevredenheid bedenkend dat er geen „moet” bij is.Vervolgens geeft de recensent blijk van een scherpe blik als hij de subtiliteit van James’ stijl verbindt met de subtiliteit van de inzichten die de personages in de loop van het verhaal opdoen:
Volleerden schermers gaat het zoo: zij zien niet naar elkanders wapen, maar in elkaars oogen.De ‘Veerman’ zegt het niet met zoveel woorden, maar bedoelt duidelijk dat stijl en inhoud in deze roman samenvallen. Hij sluit vervolgens af met deze wervende lofzang – al zal het woord ‘gekunsteld’ sommige lezers misschien nog steeds afschrikken:
Die qualiteit van kracht-sparen, van terughouding en verinnerlijking is het voornaamste kenteeken van James’ voorstellingswijze: zij zit in de personen die hij teekent en in zijn eigen opvattingen, en in zijn stijl en in zijn techniek. Ook de oplettendste lezer vindt bij een tweede lezing meer dan bij de eerste, en bij een derde meer dan bij de tweede: het is een voortdurend rijker worden. Het gaat den lezer van The Golden Bowl zooals het den Principe, Maggie’s echtgenoot, gaat, die telkens, wanneer hij meent een der eigenaardige opvattingen in den kring der Ververs heerschende begrepen en op de juiste waarde geschat te hebben, met een lichten schrik den werkelijken zin geheel anders en oneindig hooger ziet.
De aanmerking op deze, als op James’ geheele manier te maken, ligt zoo voor de hand, dat ignoreeren onmogelijk is: gekunsteldheid. Het zij dadelijk toegegeven, dat er iets gekunstelds is in zijn werk: en niet in dit of dat détail, maar in het wezen er van. Dit laatste echter is de rechtvaardiging met de beschuldiging te gelijk: de gekunsteldheid is de eigenschap, niet van den schrijver, maar van zijn onderwerp, van dat milieu van multi-millionairs en afstammelingen uit oud-adellijke geslachten, waarvan hij zijn levensstudie heeft gemaakt. Het is een „kunst-product”, een laatste verfijning, gekenteekend door de kracht en door de zwakheid aan uitersten eigen.
Het was er gister, – dat wil zeggen, „gister” in een historischen zin, dertig, veertig of vijftig jaar geleden, nog niet: het zal er morgen, – over dertig, veertig of vijftig jaar – niet meer zijn. Vandaag is het er. Het heeft zijn eigen beteekenis in de wereld. Het heeft ook een eigen schoonheid. Die eigene, zeer eigenaardige, heeft James gegeven. Is dat niet lof genoeg voor een kunstenaar? En voldoende reden van bestaan voor zijn werk?
Aangenaam luchtig
Zo lijken zelfs positieve recensies van James’ werk ook altijd een kritische noot te moeten bevatten: is hij geen lakei van het kapitalisme, dan is zijn werk wel gekunsteld of zo moeilijk dat het eigenlijk nadere toelichting behoeft. Maar die nadruk op de ontoegankelijkheid van zijn stijl vind je niet bij álle critici terug. Er zijn door de jaren heen gelukkig ook lezers geweest die meer oog hadden voor de lichte en humoristische kwaliteit van zijn werk. Neem de bespreking in de Groene Amsterdammer van 29 april 1894 (door F.A.H. en F.C. Jr – weer weet ik niet wie dat zijn) van het nieuwste nummer van het periodiek The Yellow Book:Dit deel begint met een verhaal van Henry James; hoe een groot romanschrijver bezwijkt onder de opgedrongen attenties van de uitgenodigde bewonderende wereld. Dit is in James’ aangename, luchtige, half gekscherende manier. Maar het typische van het proza van The Yellow Book moet eerder worden gezocht in de schetsen van Henry Harland, van Ella D’Arcy, van Fred M. Simpson. Dit zijn eenvoudige, droevige verhaaltjes. (...) Deze dingen zijn niet onaardig, niet al te onzuiver, maar zwak, o zoo zwakjes en flauwtjes, zo dilettantistisch, zoo kinderachtig soms.Het is interessant om te zien dat niet alles uit Engeland hier toen klakkeloos werd bewonderd; dat het werk van James (het gaat hier om ‘The Death of the Lion’ – onvertaalbare titel!) voor deze critici gunstig afstak bij de povere pogingen van zijn inmiddels vergeten landgenoten; en vooral dat zij James’ stijl dus niet zozeer als moeilijk en ontoegankelijk ervoeren, maar – volkomen terecht – als ‘aangenaam, luchtig, half gekscherend’.
(Het feit dat ze James blijkbaar niet kinderachtig vonden, is natuurlijk eveneens terecht; maar ironisch genoeg verklaart de eerder genoemde Augusta de Wit die term in een van haar kritieken juist wél op James van toepassing – zij het in een andere context en in een heel specifieke andere betekenis. Daarover een andere keer.)
Humor als een soort klimaat
IJmuider Courant 05-02-1955 bron: Krantenviewer Noord-Hollands Archief |
Een andere criticus met oog voor de humor van James is Barend Rijdes, die in 1955 een Amerikaanse heruitgave van What Maisie Knew bespreekt voor de IJmuider Courant en zich erg enthousiast betoont over dit ‘grootse werk’:
Er zijn altijd weer boeken waar men zonder aarzeling aan begint, om welke reden dan ook. Zo ging het mij met ‘What Maisie Knew’ van Henry James.Als hij de stijl van James moet beschrijven, komt het woord ‘moeilijk’ niet in hem op – integendeel:
Het heeft een stijl, die alle overtolligheid vermijdt, nergens zwaarwichtig wordt en blinkt van een humor, die zich helaas moeilijk laat aanwijzen, omdat die in feite overal aanwezig is als een soort klimaat. Wel kan ik een voorbeeld geven van de vergelijkingen die James gebruikt en waarin hij een gezonde afstand schept tussen zichzelf en zijn onderwerp. Maisie gaat naar school... ‘waar de fontein der wetenschap, meestal in de vorm van een schelle stem waarvan ze eerst dacht dat die boos was, klaterend zijn water liet vallen in de stilte van de rijen gezichten die als lege kannen klaar werden gehouden’ (bladzijde 137). Dergelijke speelse beschrijvingen maken de lectuur van Henry James’ romans tot een genot. En het geheel vormt een rijk beeld van levende mensen in het Engeland van veertig jaar terug.Humor die aanwezig is als een soort klimaat: een rake beschrijving voor veel van James’ werk. Alsof je aankomt in een zonnig land. Dat klimaat is precies de reden waarom ik het zo prettig vind om er eindeloos in rond te dolen – om het te lezen, te herlezen en te vertalen.
Barend Rijdes was overigens een leraar klassieke talen die inspirerend genoeg was om een van zijn oud-leerlingen, jeugdboekenschrijfster Rita Verschuur, er later toe aan te zetten haar herinneringen aan hem op schrift te stellen: zie de boekomschrijving bij Bol.com en deze recensie in NRC.
En wat Augusta de Wit allemaal over James (en over andere auteurs) heeft geschreven en waarom ze hem ondanks haar grote bewondering ook ‘kinderachtig’ kon noemen – daarover een andere keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten