Duistere jaren, dat
zijn in het titelverhaal, het laatste in de bundel van Hotz, de jaren
dertig – maar misschien ook wel de dertigersjaren in ieder
mensenleven. In de woorden van de verteller, die in het verhaal
terugblikt op de jaren dertig, toen hij zelf een twintiger was maar
vooral met dertigers omging:
Ook nu, na een halve
eeuw, heb ik het niet zo op dertigers. Ze blijven elkaar het leven
uitleggen, nu in duistere psychologieën die ze bescheiden
glimlachend improviseren. Wat stel ik dan, als grijsaard van
drieënzeventig, tegenover dat gezwets? Alleen dat iets moois mooi
is.
De oudere mensen met
wie de verteller in de jaren dertig verkeert, zijn
wereldverbeteraars:
Will had weer met
deemoedige wetenschapsstem uit zijn Engelse boek geciteerd. ‘Waar
vindt men relatief nog de meeste voldoening in het leven?’ had hij
gevraagd. ‘Onder de bohémiens. De artiest denkt alleen aan idee en
vorm. Hij vergeet voedsel; oude kleren volstaan. Economische groei is
helemaal geen voorwaarde tot geluk. Geef de gewone man niet meer
géld, maar meer waarde voor z'n geld, zodat hij goede, eenvoudige
dingen kan kopen. Leer van de kunstenaar.’
Al worden ze door
boze werklozen ook uitgemaakt voor ‘faksisten’.
Zoals in al zijn
verhalen heeft Hotz (of zijn verteller) ook hier weer een scherp oog
voor de minder vrolijke kanten van het leven. Op overdreven
levensvreugde is hij zelden betrappen.
Dat leest lekker
weg:
Ik keer een moment
terug naar het heden, naar 1982. Is de mensheid nu ‘bevrijd’ en
voelt ze zich beter? Nooit hoor ik meer getob. Men krijgt alles
dubbel als Job in z'n ouderdom en werpt zich starend op Jung of nog
griezeliger profeten. De beide geslachten staan elkaar naar het
leven.
Onlangs stond ik 's
morgens op en zette m’n radio aan. Er klonk een wezen op met het
adenoïde geluid van vrouwen wie het hindert dat er nog een ander
geslacht bestaat dan het hunne op aarde. Ze liet weten dat ze
zichzelf bevredigde, sinds wanneer, waarom en hoe. Ik haast me te
melden dat daarna een man aan het woord kwam die minstens zo erg
teemde dat hij ‘seksueel niet gelukkig was’ met z’n vrouw.
Hoewel men went aan
de vooruitgang dacht ik: moeten die huilebalken voor de microfoon op
m'n nuchtere maag? Daar is een gewone parkexhibitionist een armzalig
kuise amateur bij.
Ik wilde opeens dat
het einde nabij was. Dat huizenhoge ijsschotsen op Rijn en Maas
verschenen. Alles bevroor. De te dikke lijven van die klagers sisten
eerst en smolten dan. Ze werden tot water met vetkringen. (Ondanks de
nieuwe crisis eet men zich puilpensen.)
IJskoude kou. Niets.
Lege reinheid. Ik poetste m’n tanden. Misschien had men die twee in
de Hilversumse studio op elkaar los moeten laten. Maar met de
microfoon dicht graag.
En ondanks Hotz’
sterke hang naar het verleden, overheerst in zijn verhalen (ook de
historische) dus vooral het gevoel dat er nooit iets verandert.
En om die lijn maar
even door te trekken naar mijn heden (2017): ik zie nu in de stad
overal posters voor de taxi-app Abel, ‘De rit die je wilt delen’:
‘Door de rit te delen met anderen bespaar je niet alleen op je
ritprijs, het is ook een stuk gezelliger.’ Een gloednieuw concept
van de moderne interneteconomie?
Welnee. In de
Crisistijd kende Nederland dit soort ‘
wilde taxi’s’:
Ik hoef
waarschijnlijk niet eens te zeggen dat zo’n wilde taxi later in het
verhaal iemand doodrijdt? Allicht.
Verhalen vol
somberheid, vergeefs enthousiasme en mooie zinnen, waarvan je af en toe ook nog wat
nutteloze historische kennis opsteekt, of
een oud liedje leert kennen, of een nieuw woord – zoals
pantoffelparade:
Wat kun je van een
boek nog meer verlangen?
Nou, niets eigenlijk. Zeker niet als je al tevreden bent met een heel klein beetje.