Ik luister af en toe naar oude afleveringen van Ronflonflon, het radioprogramma waarmee Wim T. Schippers als Jacques Plafond in de jaren 80 iedere woensdagmiddag zand in de wielen strooide van de doorsnee popprogrammering op Hilversum 3 (de voorloper van het huidige 3FM).
Ik luisterde daar toen als tiener heel vaak naar. Niets zo kinderachtig als eindeloos in het verleden blijven hangen, maar juist in het pandemiejaar had het wel iets onweerstaanbaar troostrijks om nu en dan een uurtje teruggevoerd te worden naar de jaren 80, toen corona nog niet bestond en Schippers zich in zijn programma hooguit druk maakte om diarree (in een telefonisch interview met een deskundige infectieziekten van de GG&GD, dat dan weer wel) en de voorgenomen nieuwe zijbeuk van het Concertgebouw.
Was het toeval dat ik uitgerekend op zaterdag 14 augustus, de dag na het overlijden van K. Schippers, was aanbeland bij aflevering 112, waarin Jacques Plafond (pseudoniem van Wim T. Schippers) een telefonisch interview wil houden met Gerard Stigter (de echte naam van K. Schippers), op dat moment verblijvend in Hotel Continental?
Het interview komt niet van de grond. Plafond/Schippers krijgt Schippers/Stigter niet te spreken, hij komt niet langs de receptioniste van ‘Hotel Incontinental’. Het is misschien wel het mooiste interview dat K. Schippers ooit is afgenomen.
Ik ken het werk van K. Schippers niet goed, ik geloof niet dat ik ooit een boek van hem heb gelezen. Ik ken hem eigenlijk vooral van de verhalen over Barbarber, en van die interviews in Ronflonflon, waarin hij best vaak gebeld werd (en aanmerkelijk vriendelijker bejegend dan veel andere slachtoffers van Plafonds telefoonterreur); luister bijvoorbeeld maar hier en hier en hier en hier.
Maar ik ken K. Schippers sinds kort ook van een podcast waarin Ronald Snijders de schrijver dit jaar interviewde. Een lang en monter gesprek met de toen toch al doodzieke schrijver, waar ik onbedwingbaar vrolijk van werd.
Een kort citaat daaruit. Ze hebben zitten praten over de Laurel & Hardy-film A Perfect Day, waarin een gezelschap wil gaan picknicken, maar nooit verder komt dan het uitbundig zwaaien en ‘dag, dag’ roepen naar de buren. Via via komt het gesprek dan op het onderwerp toeval, en Schippers zegt:
De eigenschap van toeval is dat je het niet ziet eerst. Je merkt het pas als het gebeurd is. Het is van een onverbeterlijke regie bijna. Toeval is eigenlijk het bewijs dat alles zich aan je onttrekt.
Holy Cow!
Wat zich aan mij heeft onttrokken, is dus het werk van Schippers zelf. Hoe slecht ik dat ken, blijkt wel uit het feit dat ik pas rond zijn overlijden geattendeerd werd op dit gedicht van hem:
Ja
Ik heb je lief zoals je soms
gelijk een gouden zomerdag bent
nee nee nee
ik heb je lief zoals je bent
nee nee
ik heb je lief zoals
nee
ik heb je lief
Hé, dacht ik meteen: als dat geen Barbarber-versie van Shakespeares beroemde
sonnet 18 is, eet ik mijn hoed op. (Dat kan ik veilig zeggen, want ik heb geen hoed.) Al meer dan tien jaar verzamel ik
op mijn homepage zoveel mogelijk links naar Nederlandse vertalingen van Shakespeares sonnetten, en ook naar vrije bewerkingen daarvan (als ik die
interessant vind). Maar deze kende ik nog niet.
Terwijl dit gedicht toch bepaald niet obscuur is. Het is op internet alom te vinden, juist ook in teksten die een kort profiel van Schippers geven, zoals op deze pagina van de KB. Het gedicht, afkomstig uit zijn eerste poëziebundel De waarheid als de koe (1963), wordt vaak aangehaald om Schippers’ poëtica te typeren.
Jammer dat het mij altijd totaal was ontgaan. Of nou ja, jammer... Zoals Schippers in voornoemde podcast tegen Ronald Snijders zei: ‘Het onttrekt zich aan je. Af en toe opent het zich.’ Dat heeft het nu gedaan.
Trouwens, dat Petra van der Eerden en ik in 2015 onze vertaling van David Duchovny’s maffe vegasprookje Holy Cow de titel De waarheid is een koe meegaven? Gewoon: toeval.
Nou, dag. Da-haag. Dagdag. Dag.