Zoeken in deze blog

zaterdag 28 maart 2020

De onuitstaanbare Griselda

Geen ‘zwijmelende bakvissen en overspelige manspersonen’ dus in de bloemlezing Liefdesverhalen uit de Wereldliteratuur, waar ik gisteren over schreef. Maar wel een paar prikkelende plaatjes, waardoor ik vermoed dat boekhandelaren dit boek in de jaren vijftig ook niet zomaar aan bakvissen wilden meegeven.

illustratie Gerard Douwe
uit Liefdesverhalen uit de wereldliteratuur

Wat de vertalingen in deze bloemlezing betreft: die kunnen soms beter. Gelukkig zijn er voor sommige verhalen ook betere alternatieven voorhanden. Van Benjamin Constants Adolphe, in deze bundel vertaald door Jacoba van Velde, is later een vertaling van Martin de Haan verschenen die ongetwijfeld een stuk frisser is. En van Schnitzlers Droomnovelle verscheen in 2005 een fraaie vertaling van Elly Schippers waarvan ik, na vergelijking van enkele fragmenten, zonder meer kan zeggen dat die veel beter is dan de hierin opgenomen vertaling van Jacoba van Velde (en trouwens ook veel prettiger leest dan de latere, nogal stramme vertaling van Pim Lukkenaer in de Prisma Klassieken-reeks).

Maar voor andere verhalen is nauwelijks een alternatief te vinden. Van Colette’s charmante en destijds beroemde novelle Gigi zou bijvoorbeeld best eens een nieuwe vertaling mogen verschijnen. Het verscheen in de jaren 60 nog eens bij Bruna in een andere vertaling, van Freddie van Charante, maar die is net als de vertaling van Eva Raedt de Canter in deze uitgave een beetje belegen.

Dat betekent nog niet dat deze oude verhalenbundel niet te genieten is. Er staan in ieder geval heel wat goede verhalen in, waarvan de vertalingen soms misschien wat verouderd klinken, maar zeker niet zo slecht zijn dat ze het verhaal om zeep helpen. Ik was bijvoorbeeld erg onder de indruk van ‘Adieu’ van Balzac, in een nog heel genietbare vertaling van Bert Japin (de vader van). En natuurlijk van Faulkners ‘Een roos voor Emily’, in een vertaling van Jaap Romijn die ik ook nog best te pruimen vond.


Maar er zitten verhalen bij die ik meteen moedeloos terzijde schoof. Dat gold met name voor het laatste verhaal in de bundel: ‘Griselda’, de allerlaatste vertelling uit Boccaccio’s Decamerone. Eén enkel citaat zegt waarschijnlijk genoeg; de vertaling is van dr. C. Cath van der Graft:
Lang geleden heerste over Saluzzo een markies, Walter genaamd, die afkerig van het huwelijk, zonder vrouw en kinderen onbezorgd leefde en al zijn tijd doorbracht met jagen, waarom hij de naam had van heel verstandig te zijn. Doch dit beviel niet aan zijn onderdanen, die een opvolger wensten en hem daarom meermalen verzochten een vrouw te nemen. Zij boden aan er een voor hem te zoeken, die uit zodanige ouders was geboren, dat hij alle goeds van haar kon verwachten en zeer tevreden met haar zou zijn.
     Hierop antwoordde Walter: „Mijn vrienden, gij dwingt mij tot iets, dat ik besloten was nooit te doen, wel wetend hoe moeilijk het is een vrouw te vinden, die zich aanpast aan de gewoonten van de man, hoe groot de kans is op het tegenovergestelde en hoe hard het leven zal zijn van de man die een vrouw heeft, welke niet bij hem past. En uw geloof dat gij aan de zeden van de vaders en de moeders de dochters zult leren kennen en hierdoor een geschikte vrouw voor mij zult vinden, is dwaasheid, want hoe kunt gij de vaders en de verborgen handelingen der moeders leren kennen? En dan nog, hoe dikwijls zijn de dochters heel anders dan haar ouders! Maar ik wil mij schikken en mij deze ketenen laten aanleggen en, opdat een slechte keus alleen aan mezelf en niet aan anderen zou zijn te wijten, wil ik zelf een vrouw zoeken. Doch ik verzeker u, dat, wie ik ook mag nemen, gij haar als uw meesteres zult eren of gij zult tot uw schade ondervinden, dat gij mij tegen mijn zin een vrouw hebt opgedrongen.”
     De goede lieden zeiden hierop zich te verheugen over het feit, dat hij een vrouw wilde nemen.
Zo’n tekst ontneemt mij alle lust om nog verder te lezen. Zeker als ik dat vergelijk met het voortreffelijke alternatief: de vertaling van Frans Denissen.

Die dateert toch ook alweer van 2003, maar is nog geen greintje verouderd. En ik denk dat heel Nederland zich gelukkig mag prijzen dat we die vertaling nu hebben, want die leest alsof hij nog wel een paar decennia standhoudt:
Vele jaren geleden stond aan het hoofd van het markgraafschap Saluzzo een jongeman, Gualtieri, die kind noch kraai had en de godganse dag met jacht en valkerij doorbracht. Hij dacht er niet aan een levensgezellin te nemen en zich van een nageslacht te verzekeren, wat als een niet gering blijk van wijsheid kan worden beschouwd. Die houding was echter niet naar de zin van zijn onderhorigen, die er herhaaldelijk op aandrongen dat hij zou trouwen, zodat hij niet zonder erfgenaam en zijzelf niet zonder leider zouden blijven. Ze boden zelfs aan voor hem een echtgenote te zoeken wier afkomst borg zou staan voor zijn levensgeluk en voor de kracht van zijn nakomelingschap.
     ‘Vrienden,’ antwoordde de markies, ‘jullie willen me dwingen tot een stap die ik me voorgenomen had nooit te zullen zetten, overwegende hoe aartsmoeilijk het is een zielsverwant te vinden, hoe dikwijls men daarin vervolgens bedrogen uitkomt en hoe onleefbaar het leven voor een man wordt als hij met de verkeerde vrouw in zee gaat. Bovendien is het klinkklare onzin te geloven dat men aan de aard van de ouders het karakter van de dochter kan kennen en dat jullie mij dus een vrouw naar mijn hart kunnen garanderen. Vertel me dan maar eens hoe jullie erachter kunnen komen wie de feitelijke vader is en welke geheimen de moeder verbergt. En zelfs al wisten jullie dat te achterhalen, dan nóg kun je niet ontkennen dat de appel vaak ver van de boom valt. Maar aangezien jullie er blijkbaar zo op gebrand zijn mij deze kluisters aan te leggen, zullen jullie je zin krijgen. Mocht het echter slecht aflopen, dan wil ik me over niemand anders te beklagen hebben dan over mezelf, en daarom wil ik haar zelf kiezen. Knoop dit echter goed in jullie oren: op wie ook mijn keuze valt, als jullie haar niet als jullie meesteres eren, zullen jullie tot je schande moeten ervaren hoe zwaar dit gedwongen huwelijk me op de maag ligt.’
     De brave lieden antwoordden dat het hun allemaal om het even was, als hij maar trouwde.
Commentaar lijkt me overbodig. Deze ene passage zin voor zin vergelijken is een studie in vertalersvakmanschap. Je hoeft de brontekst er niet eens bij te pakken om te zien hoeveel meer moeite door Denissen is gedaan om de tekst te begrijpen en ook begrijpelijk op de lezer over te brengen. Vergelijk alleen al deze twee zinnen:
En uw geloof dat gij aan de zeden van de vaders en de moeders de dochters zult leren kennen en hierdoor een geschikte vrouw voor mij zult vinden, is dwaasheid, want hoe kunt gij de vaders en de verborgen handelingen der moeders leren kennen? 
Bij Denissen:
Bovendien is het klinkklare onzin te geloven dat men aan de aard van de ouders het karakter van de dochter kan kennen en dat jullie mij dus een vrouw naar mijn hart kunnen garanderen. Vertel me dan maar eens hoe jullie erachter kunnen komen wie de feitelijke vader is en welke geheimen de moeder verbergt. 
Het enige wat bij de uitgave van Denissens vertaling ontbreekt, zijn prikkelende plaatjes. Maar die heeft de tekst ook niet echt nodig.

Wel jammer dat het zo’n akelig verhaal is. Zelden heb ik een weerzinwekkender ode aan het ideaal van vrouwelijke deemoed en zelfopoffering gelezen. Maar dat is weer een ander verhaal. Binnen de context van de Decamerone (ik moet toegeven dat ik die nog niet in zijn geheel gelezen heb) valt het ongetwijfeld mooi op zijn plaats.

vrijdag 27 maart 2020

Zich bekennen tot het korte verhaal

Ik grasduin graag in oude, via tweedehandswinkels en websites opgeduikelde bloemlezingen met korte verhalen. Een daarvan is Liefdesverhalen uit de wereldliteratuur, een uitgave van Bruna, fraai uitgevoerd in harde kaft en rijkelijk geïllustreerd. Er staat geen jaartal in het boek, maar het moet in 1953 of 1954 zijn verschenen: in het voorjaar van 1954 verschenen er diverse recensies van deze bundel in de dagbladen.

Het Vrije Volk, 24 juli 1954
bron: Delpher
De omvangrijke bloemlezing is bijeengebracht en vertaald door Clare Lennart, Jaap Romijn en Jacoba van Velde, en de illustraties zijn van Gerard Douwe. Zijn naam, en die van twee van de samenstellers, bleven in Trouw onvermeld toen daar zeven jaar later een signalement verscheen van het eveneens bij Bruna verschenen boekje Liefdesverhalen, waarvan de beschrijving sterk de indruk wekt dat het een kleinere keuze uit bovenstaande bundel betreft:
Een ander charmant Zwart Beertje Is „Liefdesverhalen”, verzameld door Jaap Romijn en voorzien van sierlijke pentekeningen van een onbekende. Het zijn klassieke verhalen: Boceacio, De Balzac, Poe, Hoffmann, Barbey D'Aurevilly, De Maupassant. Stevenson, Tsjechow en Dostojewsky.
Al die auteurs zijn ook in deze bundel vertegenwoordigd – naast nog eenentwintig andere! Een rijke bundel dus, met een genereuze keuze, zoals Alfred Kossman in juli 1954 ook opmerkte in zijn recensie in Het vrije volk:
Men hoeft niet bang te zijn voor 537 bladzijden vol zwijmelende bakvissen en overspelige manspersonen, en men hoeft evenmin bang te zijn voor een volledige catalogus van soorten erotiek, door ervaren auteurs te boek gesteld. De samenstellers zijn met beminnelijke willekeur te werk gegaan en het ontzaglijke, uitvoerige boek bevat dan ook van alles: Een Spaans verhaal[,] een Grieks verhaal, Nederlandse verhalen, moderne Amerikaanse verhalen, Italiaanse verhalen, Russische verhalen, Duitse verhalen.
Naar ons gevoel ontleent het echter niet zijn grootste betekenis aan deze wat toevallige bundeling van losse verhalen, maar aan het feit, dat de samenstellers een aantal complete korte romans of lange novellen hebben opgenomen: „Gigi” van Colette, „Droomnovelle” van Arthur Schnitzler, „Immensee” van Theodor Storm, „Adolphe” van Benjamin Constant en „Dichtertje” van Nescio, waaruit men de schrijvers met een zekere volledigheid kan leren kennen.

Gouden tijd voor het kort verhaal

J.W. Hofstra, die de bundel besprak in Het nieuwsblad voor Sumatra, was in 1954 niet verbaasd over de verschijning van zo’n bundel. Immers:
De liefhebbers van korte verhalen beleven een gouden tijd. In allerlei prijzen, formaten; van allerlei klassen en diepgang komen er bundels aan de markt die anthologieën zijn van het beste wat er op het gebied van de novelle verschenen is. Uit vele tijdschriften worden de beste verhalen bijeengelezen en er schijnen steeds meer mensen te komen die, de tijd missende voor een dikke roman, zich bekennen tot het korte verhaal.
Het korte verhaal, ondergeschoven kind van de hedendaagse literatuur (de nog zo jonge Biesheuvelprijs werd dit jaar al niet uitgereikt en lijkt ten dode opgeschreven), was dus nog populair in de jaren vijftig (en waarschijnlijk ook zestig). Vandaar dat ik tweedehands zoveel interessante bloemlezingen uit die periode tegenkom.

het begin van de Pirandello-vertaling
van dr. C. Cath. van der Graft

Hofstra’s recensie blinkt overigens niet uit door helderheid. Zijn samenvatting van het verschil tussen novelle, kort verhaal en ‘schets’ is warrig. En zijn alinea over Colette’s Gigi lijkt te beginnen met kritiek op de vertaling, maar mondt uit in een pleidooi om Colette vooral niet in het Frans te lezen:
Gans anders natuurlijk is de geest en de sfeer van Colette’s „Gigi”. In deze vertaling blijft wat veel weg van de typische woordschikking die het proza van de beroemde schrijfster voor sommigen zo te waarderen maakt. Wat mij betreft: als ik moest kiezen, lees ik het liever in het Nederlands. De stijl van Colette heeft voor mij altijd onoverkomelijke bezwaren opgeleverd, hoezeer ik haar als verhalenvindster ook kan bewonderen.
Van goede smaak getuigt zijn lof voor een ander verhaal:
Een van de novellen die het aangrijpendst zijn vind ik „Het Licht van het andere Huis” door Luigi Pirandello. Heel de eigenaardige sfeer van de meester vindt men in dit korte verhaal weer, dat het heimwee schildert van een vrouw die om een minnaar haar man en kinderen verlaat en later in een huis aan de overkant op een afstand het leven van de verlatenen volgt.
Dat heeft ook op A.L Snijders veel indruk gemaakt, want vele jaren later schreef hij een stukje over zijn herinnering aan dat verhaal (opgenomen in Ik leef aan de rand van de wereld):



(Klik hier als de embedded versie van Google Books geblokkeerd wordt.)

Leesbare producten?

Maar ik begin ernstig te twijfelen aan Hofstra’s smaak wanneer ik lees dat ‘Henry James is vertegenwoordigd met een van zijn meest leesbare producten’! Hoezo ‘meest leesbare’? Heeft De Meester ooit iets onleesbaars geschreven? (Nu niet allemaal ja roepen. Onvertaalbaar misschien, maar dat is wat anders.)

Het vervolg van Hofstra’s recensie verklaart echter alles, want daarin schrijft hij dat
Hugh Walpole, die tegenwoordig „en décadence ” is wat de universele appreciatie betreft, met „Harteloos” zijn uitnemend vakmanschap eens te meer bewijst.
Wie kent die ‘vakman’ nog, wie weet tegenwoordig nog wie Hugh Walpole is? Ik bedoel maar.

begin van het leesbare product,
vertaling van A.A.M. Horsting-Boerma

Nu kende ik zijn naam toevallig wel, want die kom je tegen in biografieën van Henry James en andere tijdgenoten. Het beeld dat daarbij voor mij steevast oprijst, is dat van een auteur wiens werk de tand des tijds niet heeft doorstaan, en die vooral een bedreven netwerker, een slordige schrijver en een onverbeterlijke roddelaar was. Deze bloemlezing, en een bij Spectrum verschenen omnibus waarover ik al eerder heb geschreven, boden me de kans om ook eens wat van zijn literaire werk te proeven: beide bevatten een verhaal van Walpole in vertaling. Zijn ze goed? Wekken ze de indruk dat het de moeite waard is om zijn oeuvre te verkennen op verborgen schatten, op zoek naar de heilige graal van uitgeversland: een (liefst  rechtenvrij!) meesterwerk van een Vergeten Auteur?

Mijn advies: bespaar je de moeite. Ik heb zelden zulk slap geouwehoer gelezen. Dat verhaal ‘Harteloos’ was nog niet geschikt voor de Libelle. Het leukste aan het hele verhaal is de illustratie. Als dit ‘uitnemend vakmanschap’ is, dan is Nel Benschop Neerlands grootste dichter.

begin van het zeikverhaal van Hugh Walpole,
vertaling Jacoba van Velde

Niet alleen vertalingen kunnen dus verouderen, ook een literaire smaak kan enkele decennia later hopeloos verouderd aandoen.

(De mijne natuurlijk niet.)

zondag 22 maart 2020

De les van de meester

Het is eigenlijk nog een dikke week te vroeg voor een nieuw verhaal van Henry James, maar er is verder weinig te doen, dus hier is er toch een. Ditmaal een iets toegankelijker werk dan de vorige keer—maar daarom niet minder mooi: De les van de meester, een van mijn favoriete novellen binnen mijn favoriete subgenre in zijn oeuvre, dat van de kunstenaarsverhalen. Een ironisch portret van het literaire leven, sterk verwant aan De figuur in het tapijt (het eerste werk in deze reeks vertalingen), en in veel opzichten net zo geestig, maar ook iets serieuzer van aard en strekking. Een verhaal over kluizenaarschap en onthouding. Maar dan anders.



Al roepen critici nog zo hard dat je de man niet in het werk moet zoeken, wanneer schrijvers verhalen schrijven over schrijvers, wordt de drang om in die verhalen autobiografische elementen te vinden onweerstaanbaar. Ook hier zal menig lezer zich dus onwillekeurig afvragen: is de lichtelijk naïeve jeune premier Paul Overt een literair zelfportret van de kunstenaar als jongeman? Of is het juist eerder in de gevierde en mondaine schrijver Henry St. George dat we trekken van de meester zelf kunnen ontwaren? Op beide vragen is het antwoord ja en nee: het verhaal is helemaal niet autobiografisch; maar dat verlet niet dat in beide personages wel iets van een ironisch zelfportret zit.

Dit verhaal verscheen voor het eerst in 1888, in de hoogtijdagen van het geïllustreerde tijdschrift. De bladenmarkt was toen wat Netflix is voor onze tijd, en daarmee een lucratieve afzetmarkt voor schrijvers. James produceerde dat jaar dan ook een flinke reeks korte verhalen waar hij goed aan verdiende. Dat hoge productietempo kan bij James de onbewuste twijfel hebben gevoed of alles wat hij voortbracht wel van voldoende kwaliteit was. Juist in deze fase van zijn carrière—als literaire arrivé met een hoge productie van onzekere kwaliteit—had James dus wel iets weg van de Henry St. George die hij beschrijft. (Zie ook een interessant artikel hierover James van Colm Tóibín  in The Guardian, later herdrukt als inleiding bij een Engelse uitgave van deze novelle.)

Maar anders dan die fictieve literaire ster is James nooit echt een bestsellerauteur geweest, en bovendien is hij nooit in het huwelijk getreden. Hij lijkt daar altijd huiverig voor te zijn geweest—misschien omdat hij op mannen viel, zoals vaak wordt verondersteld; maar wellicht ook door de roddels die hij hoorde over andere schrijvers. Alphonse Daudet bijvoorbeeld, over wie hij het gerucht had gehoord dat die zijn memoires louter te boek had gesteld omdat hij door zijn huwelijk in geldnood was gebracht. Het lijkt niet vergezocht om te denken dat James veel van zijn eigen twijfels, angsten en ambities heeft verwerkt in het personage Paul Overt—de zoveelste in een lange rij weifelaars in zijn oeuvre (van Winterbourne in Daisy Miller tot John Marcher in The Beast in the Jungle, van Ralph Touchett in The Portrait of a Lady tot Lambert Strether in The Ambassadors), levenslange toeschouwers, die de wereld gadeslaan vanaf de zijlijn en hun vage en ambivalente gevoelens voor een vrouw nooit in daden omzetten.

Carl Spitzweg, Der arme Poet (1839)
Wikipedia
Op deze manier geeft James zijn eigen draai aan een cliché uit de Romantiek: de dichter als armoedzaaier, gedoemd om honger te lijden, de berooide bohemien die zich nooit een vrouw, laat staan een gezin zal kunnen veroorloven. De dilemma’s waarmee hij Overt opzadelt—de eisen van de muze tegenover de eisen van de markt, de verlokkingen van het leven tegenover de verleiding van de letteren, de fascinatie en tegelijk ook vage huiver voor (een verbintenis met) een vrouw—lijken persoonlijke obsessies van James te zijn: ze keren in bijna al zijn schrijversverhalen terug. Maar ook in het werk van tijdgenoten duiken deze thema’s in allerlei gedaantes op, zoals in New Grub Street (1891) van George Gissing of En menage (1881) van J. K. Huysmans (in 2019 nog door Martin de Haan en Rokus Hofstede vertaald als Aan de vrouw). Het is interessant om de verschillen te zien in de wijze waarop elke schrijver ermee omgaat: de ontwapenende maar schrijnende eerlijkheid van Gissing, het sarcasme van Huysmans en de unieke mengeling van hooggestemd decorum en ontregelende ironie van James.

Eveneens boeiend is de vergelijking met latere kunstenaarsromans. De mate waarin James het artistieke succes van zijn personages steevast koppelt aan verregaande ascese en (al dan niet sociale) onthouding, lijkt bijvoorbeeld wel een vooruitwijzing naar een zo mogelijk nog beroemdere en zeker nog extremere representant van dit genre: Kafka en zijn Hongerkunstenaar.

Maar het voert te ver om hier een volledig overzicht te geven van de rijke traditie aan goede kunstenaarsromans in de westerse literatuur. Wie daarin geïnteresseerd is, zou ik alleen nog uitdrukkelijk willen wijzen op het werk van Philip Roth, niet toevallig een groot bewonderaar van zowel James als Kafka, die graag inhaakte op het werk van zijn voorgangers.

Zoals Roths eerste twee Kepesh-romans onverbloemd teruggrijpen op Kafka (The Breast is een hysterische parodie op Die Verwandlung, en aan het slot van The Professor of Desire droomt David Kepesh over een bezoek aan de hoogbejaarde hoer van Kafka), zo spat zijn bewondering voor James van de pagina’s in de eerste roman die hij daarna schreef, The Ghost Writer (1979). Die eerste en misschien wel beste van al zijn Zuckerman-romans bevat niet alleen een lang citaat uit een ander beroemd schrijversverhaal van James, ‘The Middle Years’, maar is in zijn geheel ook een pastiche én commentaar op De les van de meester—is er in sommige opzichten zelfs een regelrechte remake van, zodat kennis van James’ novelle het lezen van Roths roman zonder meer verrijkt (en vice versa).

Osterley House
(foto: Fran Pickering)

Om tot slot vanuit het domein van de fictie nog even terug te keren naar het landgoed van de werkelijkheid: wie weleens een kijkje zou willen nemen op het echte Summersoft, waar het eerste deel van dit verhaal zich afspeelt, kan terecht in Osterley Park in Londen. Daar staat het ‘landhuis vlak bij Londen’ (inmiddels geheel door de metropool omsloten, en in bezit van de National Trust) waarop James zijn beschrijving baseerde. Naar de foto’s op internet te oordelen is het nog net zo statig en net zo rijkelijk van kunst en antiek voorzien als destijds. Zowel ‘de beeldige trap’ uit de openingszin, ‘die van het hoge bordes als een stel armen in een statige cirkel omlaag krulde’, als ‘het prachtige metselwerk dat zich aan weerszijden uitstrekte en, vrij van woekerende klimop (als een vrouw die haar fraaie teint niet achter een sluier wil verbergen), eerder roze dan rood van kleur was’, is daar nog in vol ornaat te bewonderen.

Download

‘The Lesson of the Master’ stond in juli 1888 in het tijdschrift Universal en verscheen voor het eerst in boekvorm in de bundel The Lesson of the Master and other tales (1892), waarvan de tekst te vinden is op Wikisource. De tekst van die eerste boekuitgave vormde de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is een uitsnede uit het schilderij De passie van het scheppen van Leonid Pasternak (1862-1945).

De les van de meester is te koop bij Kobo en Bol.com

Ik heb me voorgenomen om dit jaar elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. Dit is het vierde verhaal in die reeks. Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

woensdag 11 maart 2020

‘Ik gun iedereen minder tv’

Ik vind Micha Wertheim op dit moment een van de beste columnisten bij het radioprogramma OVT, en in de uitzending van afgelopen weekend stal hij helemaal mijn hart met zijn ode aan de poëzie, aan de vrijheid van de lezer en aan zijn leraar Engels Gerrit van Aken. Het was alsof ik hem hoorde vertellen over mijn eigen leraar Engels op het Zeeuwse Koningin Wilhelmina Lyceum in de jaren 80, Rob de Melker. In mijn herinnering probeerde die ons destijds net zo’n vrije en niet door leermethoden en uittrekselboeken voorgekauwde leeshouding bij te brengen als Wertheims leraar. (Zonder de andere talenleraren op ons lyceum overigens te kort te willen doen, want ook aan hen heb ik geen slechte herinneringen.)

bron: Wikipedia
De column van Wertheim is hier nog te beluisteren. Wie de column liever leest dan beluistert, kan hem nalezen op de site van Wertheim.

Dan mis je alleen wel zijn behartenswaardige uitsmijter in reactie op de samenvatting van zijn column door Jos Palm, die er zoals wel vaker in OVT (je moet je gasten ook wat ruimte gunnen) heel charmant nét naast zit: de essentie van zijn verhaal is dat hij iedereen wat minder tv gunt.

Ook ik gun iedereen minder tv. En misschien een beetje meer radio—maar met mate.

maandag 2 maart 2020

Het beest in het oerwoud

Tijd voor een nieuwe James-vertaling. Je hoort het lekkerste eigenlijk voor het laatst te bewaren, maar daar ben ik nooit goed in geweest. Daarom nu al de novelle die ik van al zijn kortere werk het hoogst aansla: The Beast in the Jungle.

James’ omvangrijke oeuvre is zo consistent van kwaliteit dat het onmogelijk is om daarin één enkele titel aan te wijzen als het meesterwerk dat dat alle andere achter zich laat, maar binnen het genre van de novelle steekt Het beest in het oerwoud er zonder meer bovenuit. Ik beschouw het zelf als de beste Amerikaanse novelle van de negentiende eeuw—ook al is dit verhaal pas verschenen in 1903.

Dat laatste is bijna jammer: het jaar 1900 zou een mooiere symbolische verschijningsdatum zijn geweest, want dit is bij uitstek een novelle van de eeuwwisseling. Het verhaal grijpt terug op de negentiende-eeuwse tradities van realisme en melodrama, maar kijkt ook vooruit naar het meer in bewustzijn dan in handeling geïnteresseerde modernisme.

Enerzijds is er de eenvoudige plot, een variatie op het Daisy Miller-thema van de ongeconsummeerde liefde (beide novellen eindigen min of meer aan het graf van de versmade geliefde); anderzijds de afwezigheid van ook maar enige noemenswaardige handeling (met als opvallendste uitzondering het slot, als John Marcher zich snikkend op dat graf werpt) en de minutieus opgetekende bewegingen van het hypergevoelige, maar vaak ook verblinde bewustzijn van de hoofdpersoon.

En zelfs die melodramatische handeling bij het graf komt in feite voort uit zijn gedachten: geen daden of woorden zijn het immers die Marcher tot die sprong aanzetten, maar louter de aanblik van een andere man, wiens gezicht hij in het voorbijgaan ‘leest’—om daar dan verregaande conclusies aan te verbinden; zoals hij zijn hele leven steeds conclusies heeft getrokken uit wat hij om zich heen zag—maar steeds de verkeerde.

Zo kun je dit hele verhaal, geworteld in negentiende-eeuws melodrama, tegelijkertijd lezen als een modernistische ‘roman over niets’, een novelle waarin bijna twintigduizend woorden lang hoegenaamd niets gebeurt en de uiteindelijke openbaring slechts die van een grote gapende leegte is.


Toneel en film

Het is niet een van James’ meest toegankelijke werken. De idiosyncratische stijl van zijn late jaren, waarin zijn lange zinnen soms onnavolgbaar omtrekkende bewegingen maken, kan sommige lezers afschrikken—en deed dat ook in James’ eigen tijd al. In parodieën en satirische schetsen die nog tijdens zijn leven verschenen—van onder meer Max Beerbohm en H.G. Wells—was vooral die late stijl een mikpunt van spot. Lees er het geestige ‘The Mote in the Middle Distance’ van Max Beerbohm op na en je krijgt een aardige indruk.

Maar voor wie moeite doet om de moeilijkheden te overwinnen, is de beloning mijns inziens navenant. En eind vorige eeuw bleek deze novelle ook een modern publiek nog te kunnen aanspreken—misschien juist door dat dubbele karakter van negentiende-eeuws melodrama (kostuumdrama!) gecombineerd met een typisch twintigste-eeuws ‘staren in de afgrond’.

Dat leid ik althans af uit de Nederlandse receptiegeschiedenis van The Beast in the Jungle. Want hoe graag ik mijn vertaling ook zou presenteren als de allereerste Nederlandse versie van deze novelle, dat is ze niet—het is hooguit (bijna) de eerste echte leesversie. De novelle is al minstens één keer eerder vertaald en heeft het Nederlandse publiek bovendien in andere vormen bereikt: in verschillende toneelversies en via een vorig jaar uitgebrachte verfilming van de Nederlandse regisseur Clara Van Gool.

still uit The Beast in the Jungle
van Clara van Gool

Ik weet eerlijk gezegd niet of die film al een groot publiek heeft bereikt. Ik geloof niet dat hij veel bioscopen heeft gehaald, wellicht vanwege de experimentele inslag: het schijnt een artistieke combinatie van dans- en kostuumfilm te zijn.

Het

Maar gezien de vele enthousiaste recensies moet er wel aardig wat publiek zijn afgekomen op de twee verschillende toneelversies die in de jaren 80 in Nederland van dit werk werden opgevoerd. Eerst kregen Ger Thijs en Marjon Brandsma in 1984 veel lovende kritieken (alleen al in NRC, Trouw en de Volkskrant) voor hun eigen bewerking van de novelle bij toneelgroep Discordia.

een van de vele lovende recensies voor Het
bron: Delpher

Van hun stuk, getiteld Het, werd ook een tv-registratie gemaakt, en toen die in 1985 door de VPRO werd uitgezonden, stonden Henk van Ulsen en Rick Nicolet inmiddels op de planken met Het beest uit de jungleDolf Verspoors vertaling van de Franse bewerking van de novelle door Marguerite Duras. De voorstelling van Discordia was blijkbaar zo succesvol geweest dat ook het ongesubsidieerd toneel (dit was een vrije productie) inmiddels brood zag in Henry James.

De recensies van die tweede toneelversie waren wisselend: van een jonge Michaël Zeeman die na een try-out een waslijst aan verbeteringen voorstelde, tot ademloze bewondering in de Zierikzeesche Nieuwsbode.

Het tekstboekje van Discordia bevatte ook Ger Thijs’ integrale vertaling van de novelle, die als uitgangspunt voor de bewerking had gediend. Maar die vertaling is nu nergens meer te krijgen, en lijkt mij ook niet bijzonder geschikt voor een heruitgave als leesversie. Vandaar deze nieuwe vertaling, in de hoop James’ beste novelle daarmee wat toegankelijker te maken voor Nederlandse lezers.

Download

The Beast in the Jungle verscheen voor het eerst in de bundel The Better Sort (1903). In licht herziene vorm werd het verhaal daarna opgenomen in deel 17 van de verzamelde New York Edition (1907-1909). Die laatste definitieve tekstversie was de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is een uitsnede uit Le rêve (1910) van Henri Rousseau (1844-1910).

Het beest in het oerwoud is te koop bij Kobo en Bol.com.

Ik heb me voorgenomen om dit jaar elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. Dit is het derde verhaal in die reeks. Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: