Zoeken in deze blog

zondag 22 maart 2020

De les van de meester

Het is eigenlijk nog een dikke week te vroeg voor een nieuw verhaal van Henry James, maar er is verder weinig te doen, dus hier is er toch een. Ditmaal een iets toegankelijker werk dan de vorige keer—maar daarom niet minder mooi: De les van de meester, een van mijn favoriete novellen binnen mijn favoriete subgenre in zijn oeuvre, dat van de kunstenaarsverhalen. Een ironisch portret van het literaire leven, sterk verwant aan De figuur in het tapijt (het eerste werk in deze reeks vertalingen), en in veel opzichten net zo geestig, maar ook iets serieuzer van aard en strekking. Een verhaal over kluizenaarschap en onthouding. Maar dan anders.



Al roepen critici nog zo hard dat je de man niet in het werk moet zoeken, wanneer schrijvers verhalen schrijven over schrijvers, wordt de drang om in die verhalen autobiografische elementen te vinden onweerstaanbaar. Ook hier zal menig lezer zich dus onwillekeurig afvragen: is de lichtelijk naïeve jeune premier Paul Overt een literair zelfportret van de kunstenaar als jongeman? Of is het juist eerder in de gevierde en mondaine schrijver Henry St. George dat we trekken van de meester zelf kunnen ontwaren? Op beide vragen is het antwoord ja en nee: het verhaal is helemaal niet autobiografisch; maar dat verlet niet dat in beide personages wel iets van een ironisch zelfportret zit.

Dit verhaal verscheen voor het eerst in 1888, in de hoogtijdagen van het geïllustreerde tijdschrift. De bladenmarkt was toen wat Netflix is voor onze tijd, en daarmee een lucratieve afzetmarkt voor schrijvers. James produceerde dat jaar dan ook een flinke reeks korte verhalen waar hij goed aan verdiende. Dat hoge productietempo kan bij James de onbewuste twijfel hebben gevoed of alles wat hij voortbracht wel van voldoende kwaliteit was. Juist in deze fase van zijn carrière—als literaire arrivé met een hoge productie van onzekere kwaliteit—had James dus wel iets weg van de Henry St. George die hij beschrijft. (Zie ook een interessant artikel hierover James van Colm Tóibín  in The Guardian, later herdrukt als inleiding bij een Engelse uitgave van deze novelle.)

Maar anders dan die fictieve literaire ster is James nooit echt een bestsellerauteur geweest, en bovendien is hij nooit in het huwelijk getreden. Hij lijkt daar altijd huiverig voor te zijn geweest—misschien omdat hij op mannen viel, zoals vaak wordt verondersteld; maar wellicht ook door de roddels die hij hoorde over andere schrijvers. Alphonse Daudet bijvoorbeeld, over wie hij het gerucht had gehoord dat die zijn memoires louter te boek had gesteld omdat hij door zijn huwelijk in geldnood was gebracht. Het lijkt niet vergezocht om te denken dat James veel van zijn eigen twijfels, angsten en ambities heeft verwerkt in het personage Paul Overt—de zoveelste in een lange rij weifelaars in zijn oeuvre (van Winterbourne in Daisy Miller tot John Marcher in The Beast in the Jungle, van Ralph Touchett in The Portrait of a Lady tot Lambert Strether in The Ambassadors), levenslange toeschouwers, die de wereld gadeslaan vanaf de zijlijn en hun vage en ambivalente gevoelens voor een vrouw nooit in daden omzetten.

Carl Spitzweg, Der arme Poet (1839)
Wikipedia
Op deze manier geeft James zijn eigen draai aan een cliché uit de Romantiek: de dichter als armoedzaaier, gedoemd om honger te lijden, de berooide bohemien die zich nooit een vrouw, laat staan een gezin zal kunnen veroorloven. De dilemma’s waarmee hij Overt opzadelt—de eisen van de muze tegenover de eisen van de markt, de verlokkingen van het leven tegenover de verleiding van de letteren, de fascinatie en tegelijk ook vage huiver voor (een verbintenis met) een vrouw—lijken persoonlijke obsessies van James te zijn: ze keren in bijna al zijn schrijversverhalen terug. Maar ook in het werk van tijdgenoten duiken deze thema’s in allerlei gedaantes op, zoals in New Grub Street (1891) van George Gissing of En menage (1881) van J. K. Huysmans (in 2019 nog door Martin de Haan en Rokus Hofstede vertaald als Aan de vrouw). Het is interessant om de verschillen te zien in de wijze waarop elke schrijver ermee omgaat: de ontwapenende maar schrijnende eerlijkheid van Gissing, het sarcasme van Huysmans en de unieke mengeling van hooggestemd decorum en ontregelende ironie van James.

Eveneens boeiend is de vergelijking met latere kunstenaarsromans. De mate waarin James het artistieke succes van zijn personages steevast koppelt aan verregaande ascese en (al dan niet sociale) onthouding, lijkt bijvoorbeeld wel een vooruitwijzing naar een zo mogelijk nog beroemdere en zeker nog extremere representant van dit genre: Kafka en zijn Hongerkunstenaar.

Maar het voert te ver om hier een volledig overzicht te geven van de rijke traditie aan goede kunstenaarsromans in de westerse literatuur. Wie daarin geïnteresseerd is, zou ik alleen nog uitdrukkelijk willen wijzen op het werk van Philip Roth, niet toevallig een groot bewonderaar van zowel James als Kafka, die graag inhaakte op het werk van zijn voorgangers.

Zoals Roths eerste twee Kepesh-romans onverbloemd teruggrijpen op Kafka (The Breast is een hysterische parodie op Die Verwandlung, en aan het slot van The Professor of Desire droomt David Kepesh over een bezoek aan de hoogbejaarde hoer van Kafka), zo spat zijn bewondering voor James van de pagina’s in de eerste roman die hij daarna schreef, The Ghost Writer (1979). Die eerste en misschien wel beste van al zijn Zuckerman-romans bevat niet alleen een lang citaat uit een ander beroemd schrijversverhaal van James, ‘The Middle Years’, maar is in zijn geheel ook een pastiche én commentaar op De les van de meester—is er in sommige opzichten zelfs een regelrechte remake van, zodat kennis van James’ novelle het lezen van Roths roman zonder meer verrijkt (en vice versa).

Osterley House
(foto: Fran Pickering)

Om tot slot vanuit het domein van de fictie nog even terug te keren naar het landgoed van de werkelijkheid: wie weleens een kijkje zou willen nemen op het echte Summersoft, waar het eerste deel van dit verhaal zich afspeelt, kan terecht in Osterley Park in Londen. Daar staat het ‘landhuis vlak bij Londen’ (inmiddels geheel door de metropool omsloten, en in bezit van de National Trust) waarop James zijn beschrijving baseerde. Naar de foto’s op internet te oordelen is het nog net zo statig en net zo rijkelijk van kunst en antiek voorzien als destijds. Zowel ‘de beeldige trap’ uit de openingszin, ‘die van het hoge bordes als een stel armen in een statige cirkel omlaag krulde’, als ‘het prachtige metselwerk dat zich aan weerszijden uitstrekte en, vrij van woekerende klimop (als een vrouw die haar fraaie teint niet achter een sluier wil verbergen), eerder roze dan rood van kleur was’, is daar nog in vol ornaat te bewonderen.

Download

‘The Lesson of the Master’ stond in juli 1888 in het tijdschrift Universal en verscheen voor het eerst in boekvorm in de bundel The Lesson of the Master and other tales (1892), waarvan de tekst te vinden is op Wikisource. De tekst van die eerste boekuitgave vormde de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is een uitsnede uit het schilderij De passie van het scheppen van Leonid Pasternak (1862-1945).

De les van de meester is te koop bij Kobo en Bol.com

Ik heb me voorgenomen om dit jaar elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. Dit is het vierde verhaal in die reeks. Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: