Zoeken in deze blog

zaterdag 16 september 2017

De speelpoppen van Siegmund Freud

Als je er als lezer maar een beetje moeite voor wilt doen, staan je in Raymond Brulez’ Het huis te Borgen heel aanstekelijke memoires te wachten. Wat je ervoor over moet hebben? Ikzelf niet zo veel: ik heb een zwak voor Nederlandse teksten in een wat oudere, gedragen stijl, met langere zinnen dan we tegenwoordig gewend zijn. En ik heb een nog groter zwak voor Vlaams Nederlands, wellicht omdat ik er van nabij mee ben opgegroeid. Ik vind het aangenaam om woorden als ‘sloor’ of ‘duts’ ook eens in een geschreven tekst tegen te komen.

Als je dat niet hebt, als je lacherig wordt van oudere uitdrukkingen, en zeker als je alle Vlaamse woorden moet opzoeken omdat ze je onbekend zijn, dan doet de stijl van dit boek misschien zo exotisch aan dat het je afstoot. Misschien vind je het dan een oubollige tekst met een omslachtige zinsbouw, vreemde woordkeus, belegen humor en een overdaad aan literaire pretenties.


Misschien. Ik weet het niet, en ik hoop het niet, want dan mis je ook heel wat moois: geestige en kleurrijke memoires, doortrokken van een fijne ironie. Een levendig portret van een jeugd in een middenstandsmilieu in het Blankenberge van voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Verteld door iemand die rustig de tijd neemt voor zijn zinnen, nog niet opgejaagd door het moordende, aandacht-versplinterende tempo van telefoon, tv en internet. Memoires die me benieuwd maken naar de volgende drie delen van deze autobiografische tetralogie.

Die tetralogie, Mijn woningen, omvat verder Het pakt der triumviren (1951), De haven (1952) en Het mirakel der rozen (1954). ‘Iedere gelijkenis met nog levende of overleden personen is geen toevallige, maar een door de schrijver opzettelijk gewilde’, luidt Brulez' waarschuwing voorin. Toch moet Brulez hier en daar ook heel wat uit zijn duim hebben gezogen, hebben verdicht of aangedikt om een versie van zijn verleden te presenteren die meer aan de eisen van een vlot verhaal dan van de feitelijkheid voldoet.

Dat levert bijvoorbeeld een aardige cameo op van aartshertog Franz Ferdinand, gezien door de ogen van een Vlaamse winkelier:


Bloemrijke uitspraken (al te bloemrijk soms, gezien de personages die hij ze in de mond legt!) over het taalgebruik van de verteller en de gasten in zijn ouders’ hotel:


En wat die ironie betreft: let op dat ‘onverschillig’ in deze passage – deel van een hoofdstuk dat verder zonder veel ironie, zelfs op het sentimentele af een portret schetst van de gouvernante aan wie Brulez duidelijk was verknocht:



De onverschilligheid is trouwens een terugkerend motief in zijn werk. Zijn eerste roman had hij gebaseerd op Watteau's schilderij L'indifferent.

Kostelijk is de beschrijving van zijn eerste schreden op het pad van de liefde (én van de literatuur):


En dat zijn boeken latere generaties niet meer zouden aanspreken, had Brulez zelf al voorzien:


Die val in de vergetelheid heeft hij nog bij leven ondervonden, zoals Jeroen Brouwers in Trouw schreef. Dit eerste deel van zijn autobiografische tetralogie werd weliswaar bekroond en geprezen, maar Brulez werd toen toch al
beschouwd als een schrijffossiel uit een voorbije époque. Tot herdruk van zijn vroegere werk kwam het nauwelijks, nieuw werk kreeg geen aandacht meer. Zijn laatste verhalenbundel, Proefneming tot eenzaamheid (1970), is in stilte verschenen en verdwenen.
In dat opzicht heeft Brouwers zelf (toch ook alweer 77) het momenteel trouwens beter getroffen: aan aandacht voor zijn werk geen gebrek.

Maar de afwezigheid van aandacht is niet altijd terecht. Hoe ouderwets is een schrijver die deze frisse scepsis over de ‘speelpoppen van Freud’ aan de dag legt?


Op DBNL een korte biografische schets van deze ‘humanist die gelijkmoedigheid als hoogste goed beschouwde’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: