‘Kan ik het helpen dat ik dat mannenvolkje zie zoo als zij zijn. Zij noemen zich onze heeren en meesters; ze zouden het dolgraag wezen, hoewel het de meesten hunner niet gelukt; en waarom niet? Omdat ze allereerst de slaven zijn van hunne eigene zwakheden, hartstogten en bejagingen; de meesten hunner zijn zoo bitter kleingeestig en onnoozel, dat men ze om den vinger kan winden, als men maar de moeite neemt kun zwak uit te vinden en dat te vleijen. Wie daarentegen onder hen de krachtigen en verstandigen heeten, zijn zoo hardvochtig, zoo zelfzuchtig, zoo onbetrouwbaar, dat het eener vrouw beter is zich het hoofd tegen een rots te verbrijzelen, dan zich te wagen aan die klip waarop haar hart zal breken.’
A.L.G. Bosboom-Toussaint, Majoor Frans (1875)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten