Je zou dit een roman over een mislukt mens kunnen noemen: Henriette slaagt er niet in zich ergens wezenlijk voor te interesseren en gaat derhalve aan haar ‘verveling’ ten onder. Een van de stadia in die mislukking is de studie Franse taal die ze aanvat en weer opgeeft. Ze
trok een stapeltje leerboeken naar zich toe. [...] Zou ze eerst Grammaire doen of eerst vertalen....?Wat moeten we daaruit concluderen: ‘in alles mislukt, en dan óók nog als vertaler: dan ben je wel héél erg mislukt’?
Neen, met 't vervelendste beginnen maar, ze moest er toch door, en morgen had ze alweer les.
Of misschien liever: het vervelendste werk, dat is grammatica stampen. Vertalen is natuurlijk het lekkerste, dat je voor het laatst bewaart.
Ze komt er alleen niet aan toe...
En terwijl ze zoo zat en met zich zelf redeneerde, was er in een onderlaag van haar bewustzijn, in een ander duisterder deel van haar denken, een zacht tergend ongeloof aan haar eigen kracht.En dat ze ook hiervoor niet genoeg belangstelling kan opbrengen om aan het vertalen te slaan, tja... dat ligt toch echt aan haarzelf.
Zij voelde zich daar zitten in die ernstige kamer, met haar zwarte japon: een ingespannen degelijke werkster.
Ieder, die binnenkwam, moest 't besef krijgen, dat hij daar arbeid stoorde, maar haar zelf was 't of ze maar zoo deed, of ze studeerstertje speelde, zooals de kinderen huisvrouwtje of schooltje spelen.
Alles was in orde: 't bureau, de open boeken, de knappende kachel, de werkstilte in de kamer en zij zelf ook, zooals zij er voor een ander moest uitzien. Maar innerlijk was 't niet zoo: 't essentieele, de arbeid zelf, 't volkomen opgaan in 't doen, onbewust van de uiterlijke dingen, dat ontbrak juist. Ze voelde integendeel behoefte aan afleiding, ze wenschte dat er iemand binnen mocht komen, en ze wist ook dat ze dan quasi verstrooid zou opzien, als iemand, die uit een andere wereld komt, onaangenaam gestoord.
Al is het ook wel begrijpelijk. Zo’n zacht tergend ongeloof aan eigen kracht, welke vertaler is dat nou helemáál onbekend? En wie heeft nu helemaal nóóit eens zo’n bui:
Met de handen onder 't hoofd, trachtte zij nu haar denken op 't werk alleen te vestigen, las ze een zin over, eens, nog eens en nog eens. Eindelijk begreep ze en begon een tweede en een derde, met oneindige moeite, en nooit vergetend hare omgeving en hoe ze daar zat.
En eensklaps lichtte een overtuiging in haar op, een klaar, verlammend bewustzijn: dat ze 't zóó die uren niet zou uithouden, en ze zonk in haar stoel terug, zonder kracht meer, met moegetuurde oogen en doffen geest.
Waarom ook dat werk, dat niet noodig was!.... Waarom had ze zich in een sentimenteele bui, dat idee van een taak laten aanpraten!.... Taak, plicht.... tegenover wien?.... waarvoor?.... maar anders kwam weer de verveling... Maar was die erger dan dit?.... Zij wist 't niet meer, voelde zich ook te mat 't zich te bezinnen....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten