Zoeken in deze blog

vrijdag 27 augustus 2021

Haevens!

 Strips lees je het liefst op papier, maar toch hebben ook digitale uitgaves zo hun leuke kanten. In de Comixology-app kun je ze bijvoorbeeld heel goed plaatje voor plaatje lezen. En door er zo op in te zoomen vallen je toch weer mooie of markante nieuwe details op. Zoals dit. Is het een teken?

Voor Vrijdag Vertaaldag van Filter schreef Ton Naaijkens vandaag ook een column over Het gele teken en de verschillende vertalingen ervan, uit 1956, 1970 en 1987. De vertaling van 1970 lijkt nogal een kneusje, waarvan ‘je hart in ieder geval niet sneller [gaat] kloppen’:

Het is ook niet gewoon losgaan, vertalen, want je moet niet uitzinnig zijn maar je juist inbinden. Maar dan niet zo erg als de Blakevertaler van 1970, niet alle jeu eruit halen. Meegaan met de deining van de tekst en de spanningen ervan.

Dat heeft de vertaler van 1970 blijkbaar niet gedaan. In de column wordt één voorbeeld aangehaald van een vertaling die wel erg kort door de bocht is. Je kunt een vertaling niet beoordelen op één voorbeeld, maar je hoeft het album maar open te slaan om te zien dat dit ene voorbeeld geen uitzondering is, maar exemplarisch voor het hele boek. Dat zit vol onnodige inkortingen, versimpelingen en wegpoetsingen van de Engelse local colour waar de Franstalige auteur (parbleu) juist zo kwistig mee strooit (by Jove). Neem de versie uit 1970 van het plaatje hierboven:


Deksels! Dan doet de vertaler uit 1987 (H. Metaal) het toch beter. En kijk mama: zonder spelfouten. En pietjepreciesevenveel uitroeptekens!!!


En voor wie tot slot ook nog benieuwd is naar de brontekst van het gewraakte plaatje in de column van Ton Naaijkens, in 1970 kortweg vertaald als ‘Op dat moment komt Blake aanrijden...’ — violà:



zaterdag 21 augustus 2021

Schippers naast Shakespeare

Ik luister af en toe naar oude afleveringen van Ronflonflon, het radioprogramma waarmee Wim T. Schippers als Jacques Plafond in de jaren 80 iedere woensdagmiddag zand in de wielen strooide van de doorsnee popprogrammering op Hilversum 3 (de voorloper van het huidige 3FM).

Ik luisterde daar toen als tiener heel vaak naar. Niets zo kinderachtig als eindeloos in het verleden blijven hangen, maar juist in het pandemiejaar had het wel iets onweerstaanbaar troostrijks om nu en dan een uurtje teruggevoerd te worden naar de jaren 80, toen corona nog niet bestond en Schippers zich in zijn programma hooguit druk maakte om diarree (in een telefonisch interview met een deskundige infectieziekten van de GG&GD, dat dan weer wel) en de voorgenomen nieuwe zijbeuk van het Concertgebouw.

Was het toeval dat ik uitgerekend op zaterdag 14 augustus, de dag na het overlijden van K. Schippers, was aanbeland bij aflevering 112, waarin Jacques Plafond (pseudoniem van Wim T. Schippers) een telefonisch interview wil houden met Gerard Stigter (de echte naam van K. Schippers), op dat moment verblijvend in Hotel Continental?

Het interview komt niet van de grond. Plafond/Schippers krijgt Schippers/Stigter niet te spreken, hij komt niet langs de receptioniste van ‘Hotel Incontinental’. Het is misschien wel het mooiste interview dat K. Schippers ooit is afgenomen.

Ik ken het werk van K. Schippers niet goed, ik geloof niet dat ik ooit een boek van hem heb gelezen. Ik ken hem eigenlijk vooral van de verhalen over Barbarber, en van die interviews in Ronflonflon, waarin hij best vaak gebeld werd (en aanmerkelijk vriendelijker bejegend dan veel andere slachtoffers van Plafonds telefoonterreur); luister bijvoorbeeld maar hier en hier en hier en hier


Maar ik ken K. Schippers sinds kort ook van een podcast waarin Ronald Snijders de schrijver dit jaar interviewde. Een lang en monter gesprek met de toen toch al doodzieke schrijver, waar ik onbedwingbaar vrolijk van werd. 

Een kort citaat daaruit. Ze hebben zitten praten over de Laurel & Hardy-film A Perfect Day, waarin een gezelschap wil gaan picknicken, maar nooit verder komt dan het uitbundig zwaaien en ‘dag, dag’ roepen naar de buren. Via via komt het gesprek dan op het onderwerp toeval, en Schippers zegt:

De eigenschap van toeval is dat je het niet ziet eerst. Je merkt het pas als het gebeurd is. Het is van een onverbeterlijke regie bijna. Toeval is eigenlijk het bewijs dat alles zich aan je onttrekt.


Holy Cow!

Wat zich aan mij heeft onttrokken, is dus het werk van Schippers zelf. Hoe slecht ik dat ken, blijkt wel uit het feit dat ik pas rond zijn overlijden geattendeerd werd op dit gedicht van hem:

Ja
Ik heb je lief zoals je soms
gelijk een gouden zomerdag bent
nee nee nee
ik heb je lief zoals je bent
nee nee
ik heb je lief zoals
nee
ik heb je lief

Hé, dacht ik meteen: als dat geen Barbarber-versie van Shakespeares beroemde sonnet 18 is, eet ik mijn hoed op. (Dat kan ik veilig zeggen, want ik heb geen hoed.) Al meer dan tien jaar verzamel ik op mijn homepage zoveel mogelijk links naar Nederlandse vertalingen van Shakespeares sonnetten, en ook naar vrije bewerkingen daarvan (als ik die interessant vind). Maar deze kende ik nog niet. 

Terwijl dit gedicht toch bepaald niet obscuur is. Het is op internet alom te vinden, juist ook in teksten die een kort profiel van Schippers geven, zoals op deze pagina van de KB. Het gedicht, afkomstig uit zijn eerste poëziebundel De waarheid als de koe (1963), wordt vaak aangehaald om Schippers’ poëtica te typeren.

Jammer dat het mij altijd totaal was ontgaan. Of nou ja, jammer... Zoals Schippers in voornoemde podcast tegen Ronald Snijders zei: ‘Het onttrekt zich aan je. Af en toe opent het zich.’ Dat heeft het nu gedaan.

Trouwens, dat Petra van der Eerden en ik in 2015 onze vertaling van David Duchovny’s maffe vegasprookje Holy Cow de titel De waarheid is een koe meegaven? Gewoon: toeval.


Nou, dag. Da-haag. Dagdag. Dag.


donderdag 27 mei 2021

De lokroep der Sirenen

Vertalen via een tussentaal is in vertaalland een beetje vloeken in de kerk. Vertalingen vertalen is taboe, de brontekst is heilig. Toch kan het soms best lekker zijn.

Ik vertaal een Engelstalig essay waarin de auteur ter illustratie van zijn betoog een passage uit de Odyssee aanhaalt. Regel 39-52 uit Boek 12 om precies te zijn, waarin Odysseus door Circe wordt gewaarschuwd voor de Sirenen. Die regels worden aangehaald in de recente Engelse vertaling van Emily Wilson (2018) en die klinkt zo:
First you will reach the Sirens, who bewitch
all passersby. If anyone goes near them
in ignorance, and listens to their voices,
that man will never travel to his home,
and never make his wife and children happy
to have him back with them again. The Sirens
who sit there in their meadow will seduce him
with piercing songs. Around about them lie
great heaps of men, flesh rotting from their bones,
their skin all shriveled up. Use wax to plug
your sailors’ ears as you row past, so they
are deaf to them. But if you wish to hear them,
your men must fasten you to your ship’s mast
by hand and foot, straight upright, with tight ropes.
So bound, you can enjoy the Sirens’ song.
Poëzie vertalen is niet echt mijn hoofdvak, en het haalt je zo uit je tempo als je met proza bezig bent. Eerst zoek ik dus Nederlandse vertalingen die me hiermee kunnen helpen. 

Op internet staat een volledige Homerus-vertaling van Ben Bijnsdorp. Die heeft weinig literaire pretentie, het lijkt vooral een poging om het Grieks zo volledig en secuur mogelijk weer te geven. Voor zover ik dat kan beoordelen, want mijn gymnasium-Grieks is zo ver weggezakt dat de brontekst (die hij ernaast zet) voor mij inmiddels abracadabra is. Maar hij doet geen moeite om er metrische verzen van te maken, naar ik aanneem om zo dicht mogelijk bij de betekenis van de Griekse woorden te blijven. En ik zie ook dat dit fragment bij hem (en dus ook bij Homerus) geen 15 verzen telt (zoals bij Wilson), maar slechts 14. Ik sla deze vertaling over en zoek iets mooiers.

De Roy van Zuydewijn

Om te beginnen die van De Roy van Zuydewijn uit 1991. Ook die telt 14 regels, maar anders dan Bijnsdorp maakt hij er wel verzen van. Hexameters, om precies te zijn (hier helaas lelijk afgebroken)*:

Eerst kom je bij de Sirenen, godinnen die allen en ieder,
die bij hen aankomt, beheksen en onder hun tovermacht brengen.
Wie hen onwetend benadert en eenmaal de stem der Sirenen
aanhoort, – hem valt geen thuiskomst ten deel en snelt met haar kleinen
niet zijn vrouw tegemoet, noch geven ze hem een warm welkom.
Want met hun heldere zangen betoveren hem de Sirenen
daar in het groen van hun weide, terwijl rondom hen een stapel
botten van mannen vergaat en huiden er liggen te rotten.
Vaar hen voorbij, maar maak eerst bijenwas kneedbaar en smeer die
over de oren der mannen, dat geen van hen iets kan horen.
Maar als je zelf erop staat de zang der Sirenen te horen,
moet je jezelf aan handen en voeten vast laten binden,
rechtop tegen de mast, met het touw daaraan stevig bevestigd,
om dan zo van de zang der Sirenen te kunnen genieten.

De Shakespeare-vertalingen van De Roy van Zuydewijn zijn vaak erg creatief en welluidend, zij het altijd wat gedragen van toon. Welluidend vind ik dit fragment niet echt (met bijvoorbeeld die lelijke herhaling van ‘zelf’ aan het eind), en deze lange regels zullen metrisch wel kloppen, maar mij kunnen ze niet bekoren. Het is allemaal nogal gedragen en archaïsch. De regel ‘hem valt geen thuiskomst ten deel en snelt met haar kleinen’ vind ik een monstrum – door de gewrongen grammatica, het onmogelijke enjambement, en het zo mogelijk nog onmogelijkere ‘haar kleinen’ voor kinderen (want ja, dat heeft een lettergreep te veel).

Gezien zijn andere vertaalwerk wílde De Roy van Zuydewijn ook helemaal niet dat zijn vertaling modern zou klinken. Maar nu duwt hij Homerus wel heel erg terug in de gymnasiumhoek.

Dros

Ook Imme Dros publiceerde in 1991 een vertaling, die in 2016 volledig is herzien. Daarin telt dit fragment maar dertien verzen:

Eerst kom je bij de Sirenen, die sterflijke mensen verleiden
als ze zich dicht in hun buurt wagen. Want wie argeloos nadert
en naar de zang luistert van de Sirenen, die komt niet meer thuis, die
vriend, en die wordt door zijn vrouw en kindertjes nooit meer verwelkomd,
want de Sirenen betoveren hem met hun lokkende stemmen.
Op het veld om hen heen ligt een hoge berg mensenskeletten,
waarvan het vlees is weggerot en de huid is verschrompeld.
Vaar er voorbij, stop met was die je zacht hebt gekneed, eerst de oren
dicht van je manschappen, zodat zij de Sirenen niet horen.
Zelf kun je luisteren als je dat wil, maar dan moeten ze jou stijf
vastbinden in het snelle schip aan handen en voeten,
staande tegen de mastvoet waaraan het touw is bevestigd.
Zo kun je dan van het zingen van de Sirenen genieten.

De vertaling van Dros is goed verkocht en vaak geprezen, vooral voor haar streven naar ‘een moderne, in elk geval niet-archaïsche, woordkeus’. Wel krijgt ze kritiek vanwege haar versmaat: dit zouden dactylische hexameters zijn, maar wie herkent hier nog metrische versregels in? Op mij komt het over als proza. (Een mening die ook Piet Gerbrandy is toegedaan.) En niet eens zulk mooi proza, met dat kneuterige ‘kindertjes’ en dat knullige rijm ‘oren/horen’. De vertaling valt me tegen, na alle jubelende geluiden die ik erover had opgevangen.

Lateur

Patrick Lateur dan, die in 2016 een eveneens veelgeprezen vertaling publiceerde, in jambische pentameters:
Het eerst zal jij bij de Sirenen komen,
die alle mensen die bij hen belanden
betoveren. Wie hen onwetend nadert,
de stem van de Sirenen hoort, komt nooit
meer thuis, zijn vrouw en kleine kinderen
verwelkomen hem nimmer meer met vreugde.
Hij wordt betoverd door het heldere lied
van de Sirenen, in een wei gezeten,
rond hen liggen er mannen in ontbinding,
hun huid verschrompelt, beenderen bij hopen.
Vaar hen voorbij! Kneed was die geurt als honing,
bestrijk ermee de oren van je makkers
opdat niet één van hen hun lied kan horen.
Maar als je zelf hun stem zou willen horen,
laat hen jou, staande op het snelle schip,
rechtop tegen de mastkoker, vastbinden
aan hand en voet, de touwen aan de mast
 goed vastgeknoopt. Zo zal je vol genoegen
de stem aanhoren van de twee Sirenen.
In die vijfvoeters kan Lateur minder informatie kwijt, zodat hij net als Emily Wilson de oorspronkelijke regelverdeling moet loslaten. Daarin gaat hij nog wat verder dan Wilson: bij hem telt dit fragment 19 verzen.

Welluidend is zijn vertaling ook, en over het algemeen gemakkelijk leesbaar. Toch blijf ik ook deze versie een tikkeltje archaïsch vinden. Echt vlot en modern spreektalig wil het, althans voor een Nederlander niet worden, met dat ‘zal jij komen’, de ‘beenderen bij hopen’, de woordvolgorde van ‘bestrijk ermee de oren’. Komt het door de licht Vlaamse inslag, of omdat hij meer tekst nodig heeft om hetzelfde te vertellen? 

Want al liep Wilson in dit fragment ook één regel uit ten opzichte van de brontekst, dat compenseerde ze door de voorgaande 38 verzen van boek 12 in 37 verzen te vertalen: grosso modo volgt ze de regelverdeling van Homerus dus op de voet. Haar compacte manier van vertalen geeft de tekst enorme vaart, en omdat ze in haar woordkeus ook elk archaïsme schuwt, heeft haar vertaling een schwung die ik in geen van deze Nederlandse vertalingen terugvind.

Mogelijk is er wel iets van die schwung te vinden in de versie van Aafjes, die ook in jambische pentameters is geschreven. Maar dat is een bewerking: ik heb eerder al eens gemerkt dat hij de tekst hier en daar drastisch inkort, en heb hem er ditmaal niet op nageslagen.

Marie-François Firmin-Girard, Les sirènes


Vloeken

Wat levert het op als ik me niets aantrek van het taboe en gewoon de vertaling vertaal – als ik van Emily Wilsons jambische pentameters een Nederlandse versie maak? Een eerste poging:
Eerst vaar je de Sirenen langs, en zij
beheksen iedereen. Wie argeloos
hun land passeert en hun gezang aanhoort,
die man komt zeker nooit meer thuis en nooit
kan hij nog vrouw en kinderen verblijden.
Hij wordt betoverd door de stem van de
Sirenen, daar in hun wei gezeten,
omringd door arme stakkers van wie het vlees
al rottend van de botten valt, de huid verteerd.
Stop dus de oren van je zeelui dicht met was
zodat zij doof voor die bekoring zijn.
En ben je zelf benieuwd, laat hen jou dan
met sterke touwen aan de mast vastbinden
zodat jij onbeweeglijk ingesnoerd
van het Sirenenlied genieten kunt.
Het is nog niet helemaal af. Zo zit de eerste regel me nog niet lekker, met die onhandige woordvolgorde (opgedrongen door het al even onhandige maar onvermijdelijke ritme van het woord Sirenen, dat mijn mogelijkheden nogal beperkt).

Maar over het algemeen heb ik de indruk dat het metrisch redelijk klopt, er zitten een paar aardige assonanties in waar ik blij mee ben en het geheel lijkt me leesbaar en in één oogopslag begrijpelijk. Precies de kwaliteiten die Wilsons vertaling ook heeft, met zijn compulsieve leesbaarheid. Haar Engelse versie in jambische vijfvoeters, die Engelse versvorm bij uitstek, maakt van dat antieke heldendicht weer een springlevend epos. Haar vertaling doet me in dat opzicht een beetje denken aan de al even levendige (en ook van traditionele ‘trouw aan de originele versmaat’ gespeende) Ovidius-vertaling van Wiebe Hogendoorn waarover ik eerder schreef.

En eigenlijk smaakt dit fragmentje wel naar meer. Waarom zou je als vertaler je oren met was dichtstoppen voor de lokroep van andere vertalingen? Waarom niet eens een vertaling van de hele Odyssee gemaakt naar die van Emily Wilson? Want als ik de bestaande Odyssee-vertalingen zo zie, is er nog wel ruimte voor iets vlotters, iets wat moderne lezers meer aanspreekt dan de bestaande vertalingen – de gymnasiale hexameters van DRVZ, het kneuterige proza van Dros, de net-niet spreektaal van Lateur. En zeker zolang er geen graecus opstaat die op eigen houtje vanuit het Grieks net zo’n pronte of zelfs een nog betere vertaling kan afleveren als Wilson in het Engels heeft gedaan, lijkt het mij helemaal geen slecht plan om gewoon eens een vertaling te maken op basis van de Engelse. Ik krijg er zelf bijna zin in.


donderdag 1 april 2021

Het echte werk

Nadat ik vorig jaar september op dit blog de vertaling van ‘Samenwerking’ had geplaatst, moest ik de reeks maandelijkse verhalen van Henry James even onderbreken omdat ik het te druk had met mijn eigen samenwerking: de vertaling, samen met Lidwien Biekmann, van Blake Baileys geautoriseerde biografie van Philip Roth.

Nu die vertaling is afgerond, kan ik de draad weer oppakken en de serie van twaalf James-vertalingen voltooien. Volgende maand de een-na-laatste aflevering: ‘The Middle Years’, een verhaal dat toevallig ook een rol speelt in het oeuvre van Philip Roth, met name in zijn cruciale roman (in mijn ogen een scharnierpunt in zijn oeuvre) The Ghost Writer—en ook het allereerste verhaal van James dat ik ooit vertaalde, meer dan tien jaar geleden. Maar nu eerst ‘Het echte werk’.


‘The Real Thing’ is een van James’ mooiste en ook een van zijn populairste verhalen—het is althans vaak gebloemleesd. Dat kan te maken hebben met de lengte (met ruim tienduizend woorden is het een van James’ weinige vertellingen die je ook naar onze moderne maatstaven nog een kort verhaal mag noemen), maar vooral ook het thema maakt het populair bij critici en literatuurdocenten.

In kort bestek geeft James ons niet alleen een bijna programmatische uiteenzetting van zijn gedachten over de verhouding tussen werkelijkheid en verbeelding, maar tegelijk ook een fijnzinnig ironisch en aandoenlijk portret van het menselijk tekort. Zijn schets van het society-koppel op zwart zaad dat aan de bak probeert te komen als schildersmodel vind ik welhaast carmiggeltiaans in zijn ironische medeleven (en het al dan niet bewuste zelfportret dat de verteller, een ambitieuze schilder, daarmee schetst al even carmiggeltiaans in zijn ironische zelfbeklag).

Een (Engelstalige) inleiding met interessante achtergrondinformatie is hier te lezen op de site van de Library of America.

Download

‘The Real Thing’ verscheen voor het eerst in boekvorm in The Real Thing and other tales (1893). Die eerste editie, op internet o.a. te vinden op Wikisource, is de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is De pose (1889) van David Oyens (1842-1902).

Het echte werk is hier te downloaden als epubKindle-bestand (mobi) of Word-bestand

Ik had me voorgenomen om in 2020 elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. De laatste drie maanden is dat niet meer gelukt, maar dat hoop ik de komende maanden goed te maken. Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

zaterdag 5 december 2020

Goede papieren

Ik heb onlangs voor het eerst The Pickwick Papers van Charles Dickens gelezen en heb me erg vermaakt met de vrolijke verteldrift en de vele ‘wellerismen’ (of ‘zei-spreuken’) — misschien niet door Dickens uitgevonden, maar dan toch voor het eerst op zo grote schaal in een literaire tekst toegepast, en dus terecht naar zijn personage vernoemd. 

Ik vraag me af of deze roman ook het begin was van een andere taalkundige trend. Het is een beetje onbenullige vraag, maar toch wil ik het nu weten: is dit ook de eerste roman met een titel van deze vorm, ‘The XXX Papers’? 

Dat is nu immers een geijkte constructie die we vooral kennen van boektitels, met als beroemdste voorbeeld waarschijnlijk Henry James’ The Aspern Papers. (Het ligt toch niet alleen aan mij dat ik daar als eerste aan denk?) 


Maar als ik er even over nadenk, blijk ik niet eens zoveel andere boeken met zo’n titel te kennen. Ik kan er eigenlijk maar één bedenken: The Rachel Papers, de eerste roman van Martin Amis. En ja, uit een ver verleden duikt er nog eentje op: The Valachi Papers, een non-fictie boek waarin een spijtoptant uit de school klapt over de Amerikaanse maffia. Een soort Peter R. De Vries-boek uit de jaren 60. Toen heel succesvol, en het klinkt misschien heel spannend, maar het is doodsaai (ik heb het in mijn tienerjaren ooit doorgeworsteld) en inmiddels vergeten. Behalve misschien door liefhebbers van bloederige Charles Bronson-films.


Wel kan ik nog één andere titel bedenken die een doelbewuste variatie op dit patroon is, want de titel van Saul Bellows ‘The Gonzaga Manuscripts’ moet, gezien de inhoud van het verhaal, beslist bedoeld zijn als een verwijzing naar The Aspern Papers.

Of dat laatste voor het romandebuut van Martin Amis ook geldt, weet ik niet zeker, want dat heb ik nog niet gelezen. Maar de inhoudsbeschrijving op Wikipedia doet me denken van niet.


En al snel heb ik, geheel in lijn met de wet van de exponentiële vermeerdering van je problemen als gevolg van de beschikbaarheid van internet, twee problemen met ‘The XXX Papers’, of althans vragen:

Is The Pickwick Papers nou het eerste boek met een titel van deze vorm? Heeft Dickens daarmee een trend gezet? En hoeveel romans, novellen en verhalen hebben een titel in deze vorm? Is er ook een Nederlands voorbeeld van? (Maar dat zal wel niet, want... Zie verderop.)

En ten tweede: hoe kun je daarop in godsnaam zoeken met Google? Het is soms verdomd lastig zoeken als je zoekt naar iets dat vooral uit heel alledaagse woorden bestaat. Zoeken op ‘The * Papers’ tussen aanhalingstekens, eventueel in combinatie met ‘novel’, levert mij in ieder geval niet snel veel relevante treffers op. 

Dat komt natuurlijk ook doordat ‘the xxx papers’ in het Engels een heel gewone manier is om naar alle nagelaten documenten (of geschriften of brieven) van een persoon of instantie te verwijzen. Bijvoorbeeld: ‘The Saul Bellow Papers at the University of Chicago represent the largest collection of Bellow’s personal papers in the world.’

En ho, bij nader inzien blijk ik eigenlijk drie vragen te hebben, of problemen. Want: hoe vertaal je het? 

Het lijkt zo simpel, maar het is in zijn beknoptheid eigenlijk een knap onvertaalbare frase; het lijkt me in ieder geval godsonmogelijk om het altijd op dezelfde manier te vertalen. Kijk alleen al naar die drie romantitels die ik dan toevallig ken: The Pickwick Papers is door Bomans vertaald als De nagelaten papieren der Pickwick Club

Dat heeft hij niet helemaal uit zijn duim gezogen, want in de oorspronkelijke publicatie luidde de titel ook nog The Posthumous Papers of the Pickwick Club (binnen de roman en bij sommige illustraties al afgekort tot ‘The Pickwick Papers’, dus beide titels hebben geldigheid).


The Aspern Papers van Henry James, tot nu toe tweemaal in het Nederlands vertaald, heette eerst Een dichterlijke nalatenschap (R. van Brakell Buys) en daarna Brieven van een dode dichter (Buddingh’). Op zich correcte titels, al vind ik het wel jammer dat in beide gevallen de naam Aspern weggelaten is en meteen geëxpliciteerd wordt dat het om een dichter gaat. Een dode nog wel liefst: blijkbaar vonden beide vertalers dat de frase ‘The XXX Papers’ automatisch de betekenis ‘postuum’ in zich droeg; en dat valt te betwisten.

Bovendien lijkt de bedoeling van James’ titel mij dat die vragen oproept: wie of wat is Aspern, en wat is er zo belangrijk aan die ‘papers’? Dus in mijn vertaling (volgend jaar misschien) kies ik liever voor zoiets als De brieven van Aspern. Een beetje saai, maar dichter bij de oorspronkelijke bedoeling.

Toch kom ook ik er dan niet omheen om die ‘papieren’ nader te specificeren. Om de een of andere reden werkt het in het Nederlands volgens mij niet goed om het zonder meer over ‘de papieren’ te hebben. Bomans kon dat doen vanwege die specificatie van ‘de nagelaten papieren’. Dan kan het weer wel. (Ik kan niet goed beredeneren waarom.) Maar ‘de papieren van Aspern’ of (lelijk anglicistisch) ‘de Aspern papieren’? Dat gaat hem, zoals dat tegenwoordig heet, niet worden. In ieder geval niet voor mij.

Kijk ook maar hoe The Rachel Papers is vertaald: ter gelegenheid van het verschijnen van zijn nieuwe boek Uit de eerste hand (Inside Story, vertaling Paul van der Lecq en Arthur Wevers) is ook zijn debuut The Rachel Papers opnieuw uitgebracht. Dat heet (in de vertaling van Ronald Jonkers) Rachel. Een document. En dat is inclusief twee punten.

Ik begrijp van Wikipedia dat de ‘papers’ in dit geval slaan op het dagboek van de verteller, die over de aantrekkelijke Rachel schrijft en fantaseert. Er moest dus iets anders worden verzonnen, want het zijn niet, bijvoorbeeld, ‘de brieven van Rachel’. En nee, ook niet ‘De Rachel-papieren’.


Het geeft maar aan dat ‘The XXX Papers’ in het Engels een heel wendbare en suggestieve frase is (‘The Panama Papers’: dat klinkt toch al meteen als een spannende thriller?) waarvoor we in het Nederlands niet meteen een pasklare pakkende oplossing paraat hebben. Nou ja, ik althans niet.


En ik weet dus ook nog steeds niet of dit óók weer allemaal met Dickens is begonnen. Al denk ik zelf (maar dat zal wel aan mij liggen) dat Henry James eerder aan de bron staat van ‘The XXX Papers’ als suggestieve titel voor een spannende roman of onthulling. Want hoe uitgelaten, vermakelijk en opwindend The Pickwick Papers vaak ook is, spannend wordt het daar eigenlijk nooit.

woensdag 2 september 2020

Samenwerking

Elke maand een verhaal van James op dit blog? Ik denk dat het dit jaar niet meer elke maand gaat lukken, maar deze maand nog wel. Een heel kort verhaal ditmaal, ‘Samenwerking’ getiteld in mijn vertaling, met een voor James ongebruikelijk onderwerp: muziek.



Voor de titel van dit verhaal, ‘Collaboration’, heb ik geen volledig bevredigende vertaling kunnen bedenken. Het Engelse collaboration kan immers zowel gewoon op ‘samenwerking’ als op het veel negatiever geladen ‘collaboratie’ slaan. De neutrale betekenis is doorgaans primair, zoals ook hier. Maar dat die neutrale of zelfs lovenswaardige artistieke samenwerking van de Duitse componist en de Franse tekstdichter door de verloofde van die laatste, en zeker door zijn schoonmoeder in spe, als collaboratie en landverraad wordt ervaren, kan in het Engels dus wel, maar in het Nederlands helaas niet tot uitdrukking worden gebracht in de titel zonder de neutrale betekenis ervan te verliezen.

Binnen het oeuvre van James onderscheidt dit verhaal zich doordat er een hoofdrol in weggelegd is voor een musicus; James had weinig affiniteit met muziek en schreef er zelden over. Daarbij (of daardoor?) is het ook een van zijn allerkortste verhalen. Die beknoptheid lag James blijkbaar niet zo, want de opzet blijft wat schematisch—het is uiteindelijk meer een schets dan een verhaal. Dat de sympathie van James daarbij eerder uitgaat naar de artistieke romance van de twee kunstbroeders dan naar de verontwaardigde Franse verloofde en haar nog veel geduchtere moeder, lijdt weinig twijfel.

In al zijn eenvoud en beknoptheid is dit verhaal als aanklacht tegen bekrompen patriottisme helaas nog onverminderd relevant. Sommige strapatsen van bepaalde dwaallichten op het hedendaagse politieke toneel zouden je bijna anders doen denken, maar net als Heidenmauer denk ik dat oprechte liefde voor de letteren (van Malaparte tot Houellebecq) en voor de muziek van Chopin, Saint-Saëns en Schumann zich toch slecht verdraagt met de bekrompenheid van politiek nationalisme.

Download

‘Collaboration’ stond in 1892 in The English Illustrated Magazine en verscheen voor het eerst in boekvorm in The Private Life and other stories (1893). Die eerste boekuitgave, waarvan de Amerikaanse editie beschikbaar is op Wikisource, levert de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is het schilderij Souvenir d’atelier (1878) van David Oyens (1842-1902).

Samenwerking is hier te downloaden als epubKindle-bestand (mobi) of Word-bestand. Ook te koop bij Kobo en Bol.com.

Ik heb me voorgenomen om dit jaar elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. Dit is het negende verhaal in die reeks. Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

zondag 2 augustus 2020

De leugenaar

Elke maand een verhaal van Henry James op dit blog—maar niet elke keer een vertaling van mezelf. In deze vakantiemaand presenteer ik een contemporaine vertaling van ‘The Liar’. Deze anonieme vertaling stond in 1890 in drie afleveringen in het Nederlandse blad De huisvriend. De tekst is, verspreid over verschillende pagina’s, ook op DBNL te vinden. Ik bied het verhaal hier in één bestand als e-boek aan.


‘The Liar’ is een vrij bekend verhaal binnen de Engelse letterkunde, ik geloof dat ik het al kende voordat ik het ooit gelezen had. Het wordt namelijk uitgebreid besproken in het hoofdstuk over ‘de onbetrouwbare verteller’ van Wayne Booth’s klassieke Amerikaanse studie over verteltechnieken, The Rhetoric of Fiction.

Dat je soms vraagtekens kunt zetten bij de betrouwbaarheid van James’ vertellers, is genoegzaam bekend. Het beroemdste voorbeeld is natuurlijk de gouvernante die aan het woord is in The Turn of the Screw. Dat werd aanvankelijk vooral gelezen als het verhaal over twee kinderen die bezeten zijn door de kwade geest van hun vorige gouvernante en haar minnaar. Met de opkomst van close reading in de letterkunde en Freudiaanse symboolduiding in de bredere cultuur werden er sinds begin vorige eeuw allengs meer twijfels gezet bij het relaas van de gouvernante: was zij zelf geen hysterica, die haar onderdrukte seksuele verlangens of frustraties projecteerde op twee onschuldige kinderen en ze zo de dood in joeg?

Dat soort vragen rijzen wel vaker als James een verhaal in de eerste persoon schrijft. Een vergelijkbare dubbelzinnigheid zie ik bijvoorbeeld in het spookverhaal ‘Sir Edmund Orme’, dat ik hier eerder plaatste.

Ook ‘The Liar’ is volgens Booth zo’n verhaal dat zich leent voor een dubbele lezing. In eerste instantie lijkt het misschien alsof de schilder-verteller zowel in zijn verhaal als op doek gewoon het ontluisterende portret schildert van de aartsleugenaar die getrouwd is met de vrouw waarop hij zelf ooit verliefd was (en eigenlijk nog steeds is). Maar als je het verhaal nog eens leest, zeker met de uitleg van Booth in het hoofd, dan kun je er haast niet meer onderuit: misschien is dit eerder een zelfportret, en is de grootste hypocriet en leugenaar in dit verhaal eigenlijk die schilder zelf.

Het lijkt me typerend voor Booth, een intelligent maar ook wat behoudend criticus met een sterke ethische inslag, dat hij in dit geval niet goed kan leven met die dubbelzinnigheid. Hij staat in zijn boek uitgebreid stil bij dit verhaal omdat hij betwijfelt of deze ambivalentie artistiek geslaagd is. Aangezien de onbetrouwbaarheid van de verteller in ‘The Liar’ bijna een eeuw lang door niemand lijkt te zijn opgemerkt, concludeert hij, is het verhaal eigenlijk mislukt. Want de scherpzinnige maar vrij rechtlijnige Booth vindt dat je moet kiezen: of de leugenachtige echtgenoot is moreel verwerpelijk (zoals lezers decennia hebben gedacht), of de glurende schilder (zoals zich nu bijna onontkoombaar opdringt).

Dienen beide mogelijkheden zich even sterk aan, dan is het voor Booth van tweeën één: ofwel James laat de onbetrouwbaarheid van die verteller onvoldoende uit de verf komen, zodat lezers het vaak niet door hebben; of James wilde ons helemaal geen onbetrouwbare verteller voorschotelen, maar was zich niet bewust van de dubbelzinnigheden in zijn verhaal die latere lezers toch die kant op duwen. In beide gevallen is het James die tekortschiet.

Dat is natuurlijk mogelijk. Zelf zou ik James niet te snel onderschatten, en ga ik er maar vanuit dat de dubbelzinnigheid in het verhaal, die dubieuze betrouwbaarheid van de verteller, er wel degelijk met opzet in geschreven is.

Maar de analyse die Booth in het verhaal geeft, en die ik hier natuurlijk vrij plat samenvat, wijst wel op een spanningsveld waar je bij het lezen van James vaak mee te maken hebt: in hoeverre is er sprake van vaagheid of doelbewuste meerduidigheid? Of van een historische afstand waardoor wij niet meer precies kunnen weten hoe de tekst bedoeld was? In hoeverre bevatten bepaalde zinswendingen (ook bijvoorbeeld in ‘De figuur in het tapijt’ of The Aspern Papers) ironische seksuele dubbelzinnigheden voor de goede verstaander, en in hoeverre zijn het slechts onbedoelde schunnigheden die voortkomen uit James’ idiosyncratische taalgebruik of de verschillen tussen het Engels van nu en toen (een tijd immers waarin ‘ejaculate’ nog een volkomen onschuldige betekenis had)? Lezen we James met een al te post-Freudiaanse blik—of schreef James juist met een sensibiliteit die de inzichten van Freud al voorvoelde voordat de Weense psychiater ze te boek had gesteld?

De lezer mag er zelf over oordelen, ook met deze oude vertaling. Voor een moderne vertaling ontbeer ik nu de tijd.

Download

‘The Liar’ verscheen voor het eerst in The Century Magazine in de zomer van 1888, en werd een jaar later voor het eerst in boekvorm gebundeld in A London Life. De tekst van de Amerikaanse editie daarvan staat op Wikisource.

Deze contemporaine en anonieme vertaling verscheen in 1890 in Nederland in het maandblad De huisvriend (1880-1905). De Nederlandse vertaling is ook te lezen op DBNL, maar dan verdeeld over drie afleveringen op verschillende webpagina’s. (Klik hier voor aflevering 1, 2 en 3.) Voor deze download heb ik de tekst van DBNL gekopieerd, samengevoegd tot één bestand, licht geredigeerd en voorzien van enkele voetnoten met achtergrondinformatie en commentaar op één opvallende (en ongelukkige) vertaalkeuze.

‘De leugenaar’ is hier te downloaden als epubKindle-bestand (mobi) of Word-bestand.

Ik heb me voorgenomen om dit jaar elke maand een verhaal van Henry James in vertaling online te zetten. Dit is het achtste verhaal in die reeks (en deo volente het enige dat ik niet zelf heb vertaald). Alle verhalen zijn op dit blog bij elkaar te vinden onder het label James-project.

Klik hier voor een overzicht van alle mij bekende Nederlandse vertalingen van James’ werk, en hier voor een overzicht van mijn eigen online beschikbare vertalingen.

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: