Toen ik mijn Donne-pagina begon te updaten met nieuwe links naar die vertalingen, viel me de naam op van een vertaler van wie ik nog niet wist dat hij zich ooit aan Donne had gewaagd: Wiebe Hogendoorn.
Ovidius
Het fijne van de digitalisering van tijdschriften door DBNL is dat daardoor ook het vertaalwerk wordt ontsloten van vertalers die misschien geen groot aantal boektitels op hun naam hebben, maar her en der toch aardig wat interessante vertalingen in tijdschriften hebben gepubliceerd. Wiebe Hogendoorn is zo’n vertaler. Zijn vertaalwerk was mij al eerder opgevallen toen ik bij het doornemen van een stapeltje oude nummers van De tweede ronde enkele fraaie Keats-vertalingen van zijn hand tegenkwam. Daardoor nieuwsgierig gemaakt had ik toen ook zijn vertaling van Ovidius’ Tristia eens opgezocht.Gezocht, gelezen en genoten. Latijn beheers ik niet, dus of het een getrouwe vertaling is kan ik strikt genomen niet beoordelen. Maar als poëzie vind ik Sombere gedichten (Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1998) erg geslaagd. Zonder in opzichtige anachronismen te vervallen weet Hogendoorn er gedichten van te maken die mij als hedendaagse lezer, zonder veel kennis van de antieke wereld, toch enorm aanspreken.
Het helpt waarschijnlijk dat hij zich niets aantrekt van het voorschrift om bij poëzie de oorspronkelijke vorm strikt te handhaven. Sterker nog: de van oorsprong niet berijmde gedichten van Ovidius zijn door Hogendoor juist wel op rijm vertaald, in een afwisseling van vol en halfrijm, een keuze die hij toelicht in de inleiding. Maar wat de overwegingen ook zijn, het belangrijkste voor mij als lezer is dat het enorm goed werkt.
Het is ook het meest in het oog springende verschil met een andere, slechts drie jaar eerder verschenen vertaling van dezelfde gedichten: Tristia: ballingschapsgedichten van W.A.M. Peters (Ambo, 1995). Peters legt in zijn voorwoord uit dat hij juist bewust geen rijm heeft toegepast omdat hij dat bij vertalingen van Latijnse poëzie nooit overtuigend vindt. Het lijkt me de misvatting van een vertaler die zijn lezers eigenlijk liever Latijn zou willen leren, om ze zo de kracht van het origineel te laten ervaren, dan dat hij de Latijnse poëzie wil omzetten in iets wat in het Nederlands de kwaliteiten van dat origineel enigszins benadert. Het levert in ieder geval een vertaling op die getrouw is in alles behalve in poëtische zeggingskracht.
Het verschil tussen beide vertalingen valt eenvoudig te illustreren met een enkel citaat. Hier is een fragment uit het tweede gedicht van boek I van de Tristia. Daarin toont Ovidius zich opgelucht dat hij zijn vrouw niet heeft meegenomen op de gevaarlijke reis naar zijn ballingsoord bij de Zwarte Zee. En ter verklaring van de slotregels van dit fragment: die verwijzen naar het Romeinse volksgeloof dat de tiende in iedere reeks golven steeds de krachtigste is. (Dat Peters’ lange regels hier wat ongelukkig worden weergegeven, is mijn fout, niet die van hem; het komt door de beperkingen van Blogger.)
Peters:
Goden! Geluk dat ik haar niet scheep heb laten gaan
met mij samen,
dan had ik, arme ziel, hier tweemaal de dood
ondergaan.
Sterf ik nu, dan is mijn wederhelft buiten gevaar
en zodoende
blijf ik, althans voor de helft, voortbestaan, al ben ik
dood.
Huiveringwekkend zo zigzagt het bliksemgevaar
door de wolken,
buldert de donder alsof alles in ’t hemelruim kraakt.
Golfgeweld beukt op de scheepsflanken even
meedogenloos als de
zwaarste geslingerde steen wallen en muren rammeit.
Nu komt de golf, angstaanjagender dan alle golven;
de hoogste
Vlak na de negende; hij gaat aan de elfde vooraf.
Hogendoorn:
Zij weet niet dat ik in onmetelijke zeeën
Door storm gezweept afsteven op de dood.
Goed dat ik haar verbood zich met mij in te schepen,
Want anders zou ik tweemaal zijn gesneefd,
Nu zal ik stervende ten halve overleven,
Daar zij zich aan dit leed onttrokken heeft.
Ik ongelukkige! Wat flitste daar een bliksem!
Wat schalt er nu een knal door het heelal!
De baren bonken op de scheepswand, niet geringer
Dan projectielen op een vestingwal.
En daar! Daar rijst de golf die elke golf doet
krimpen,
’t Is de beruchte tiende in getal.
Lezers moeten zelf maar beslissen wat voor type vertaling zij verkiezen. Ik hoef er niet lang over na te denken.
Wie meer van Hogendoorns Ovidius-vertalingen wil lezen: twee gedichten uit zijn Tristia staan hier en hier op DBNL.
En dan zijn er die vertalingen van gedichten van Keats die ik al kende. Het beroemde ‘Ode on a Grecian Urn’ bijvoorbeeld. Dit zijn de eerste twee strofen (het geheel is hier op DBNL te lezen):
Zijn vertaling mag er ook zijn:
Voor allebei valt wat te zeggen. Ik heb altijd een zwak voor vertalingen die moeilijke teksten begrijpelijk maken zonder ze botweg te versimpelen: dat doet Kuijper heel knap. En met metrum, rijm en alliteratie weet hij ook wel raad. Maar al blijven sommige regels bij Hogendoorn een beetje cryptisch, zijn opgetilde register vind ik wel passen bij het extatische genre van de ode. En ik had die rietfluit en rinkelbom niet graag willen missen...
Tot slot in beide vertalingen nog de laatste strofe van hetzelfde gedicht, met die ene beroemde regel. Eerst Jan Kuijper:
Wie meer van Hogendoorns Ovidius-vertalingen wil lezen: twee gedichten uit zijn Tristia staan hier en hier op DBNL.
Bron: blogbericht over Keats en Grayson Perry |
Keats
Op DBNL blijkt Hogendoorn dus nog veel meer gedichten te hebben vertaald dan alleen van Ovidius en Donne. Sterker nog, hij heeft in De tweede ronde zijn hand gewaagd aan een wel heel bonte stoet auteurs: van Auden, Brassens en Coleridge tot mij volstrekt onbekende dichters als Nasser Fakhteh, John Tranter en Francis Jammes.En dan zijn er die vertalingen van gedichten van Keats die ik al kende. Het beroemde ‘Ode on a Grecian Urn’ bijvoorbeeld. Dit zijn de eerste twee strofen (het geheel is hier op DBNL te lezen):
Bruid van de rust, jij bent nog ongerept,
Pleegkind van stilte en van trage tijd,
Bos-chroniqueuse, die legenden schept
En bloemrijker dan onze strofen zijt:
Welk bladomzoomd verhaal waart om jouw leest
Van mens of god, of god én sterveling,
In Tempe of Arcadië’s heuvelland?
Wie zijn zij? Welke meisjes zijn bevreesd?
Welke bezeten jacht en worsteling?
Rietfluit en rinkelbom? Vervoeringsbrand?
Zoet is muziek, zoeter een melodieTer vergelijking hier diezelfde strofen in de vertaling van Jan Kuijper (in Keats en Shelley, gedichten 1820, Athenaeum – Polak & van Gennep, 2014). Die vertaalt de titel overigens als ‘Ode op een Grieks mengvat’: dat is even wennen, maar historisch waarschijnlijk correcter dan urn.
Die men niet hoort; speel dus, jij zachte fluit,
Niet voor ’t zintuiglijk oor, maar wijsjes die
De geest vertederen zonder geluid.
Jij knaap onder de bomen kunt je lied
Niet staken, dat geboomte wordt nooit kaal;
Stout Minnaar, nimmer is een kus je loon,
Hoe dicht je haar benadert – maar treur niet:
Zij kan niet welken, schoon jij ’t doel niet haalt,
Jij blijft verliefd, en zij voor immer schoon!
Zijn vertaling mag er ook zijn:
Nog ongeschonden bruid van trage tijd,
pleegkind van stilte en rust, die de verhalen
van bos en beemd met een zoetvloeiendheid
vertelt waar onze verzen ’t niet bij halen,
Wat rankt er om jouw vorm voor een legende
uit Tempe of Arcadië? Die beroering,
mannen of goden achter meisjes aan
die zich verweren, worstelend, en zich wenden
om rennend aan de razernij te ontgaan?
Die fluiten, tamboerijnen? Die vervoering?
Een melodie is ’t mooist wanneer die nietOok een knappe vertaling, en weer heel anders. Toegankelijker en begrijpelijker in ieder geval: Kuijper lijkt zich duidelijk ten doel te hebben gesteld alles te vermijden wat naar archaïsme zweemt. Een doel dat Hogendoorn hier duidelijk niet nastreefde, gezien zijn ‘chroniqueuse’, ‘zijt’ en ‘bladomzoomd’, en dat ‘schoon’ waar Kuijper gewoon ‘mooi’ schrijft. (Paradoxaal genoeg klinkt Hogendoorns Keats archaïscher dan zijn Ovidius. In de Sombere gedichten etaleert hij ook een bijzonder rijke woordenschat, maar deinst hij evenmin terug voor modern aandoende zegswijzen als ‘dat zit niet in mijn budget’.)
te horen is – dus fluiten, speel maar door,
niet voor het zintuig is je zachte lied,
het klinkt het innigst in het geestesoor.
O mooie man, jouw boom blijft altijd groen
en jij zult altijd moeten blijven zingen;
brutale minnaar, nooit krijg jij de zoen
die jij aan ’t stelen bent – verbijt die pijn:
als ’t anders was vergingen alle dingen,
terwijl jij steeds verliefd, zij mooi zal zijn!
Voor allebei valt wat te zeggen. Ik heb altijd een zwak voor vertalingen die moeilijke teksten begrijpelijk maken zonder ze botweg te versimpelen: dat doet Kuijper heel knap. En met metrum, rijm en alliteratie weet hij ook wel raad. Maar al blijven sommige regels bij Hogendoorn een beetje cryptisch, zijn opgetilde register vind ik wel passen bij het extatische genre van de ode. En ik had die rietfluit en rinkelbom niet graag willen missen...
Tot slot in beide vertalingen nog de laatste strofe van hetzelfde gedicht, met die ene beroemde regel. Eerst Jan Kuijper:
O Attische gestalte, met jouw strookEn Wiebe Hogendoorn:
mannen en meisjes uitgehakt in marmer,
lopend door bloemen, onder takken! Ook
jij lokt ons weg van ’t denken – ben jij warmer
dan de eeuwigheid? Jij kil, idyllisch vat!
Als onze generatie is geslecht
blijf jij bestaan te midden van nieuw leed,
vriend van de mensen, tegen wie je zegt:
‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid, dát
volstaat – ’t is alles wat je op aarde weet.’
Attisch maaksel! Schone statuur! Met rand
Van marmeren mannen en meisjes bedekt,
Met boomtakken en de vertrapte plant;
Jij stille vorm, die ons aan ’t brein onttrekt,
Net als de eeuwigheid: Koud Herdersdicht!
Als dit geslacht oud en verteerd zijn zal,
Blijf jij, door telkens ander leed ontmoet,
Bestaan, vriend voor de mens, tot wie je zegt:
‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid’, – al
Wat je op aarde weet en weten moet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten