Zoeken in deze blog

zondag 10 november 2024

Echo van de toekomst

‘The past is a foreign country: they do things differently there.’ Een mooie, spreekwoordelijk geworden openingszin van een mooie roman uit 1953, The Go-Between van L.P. Hartley. Gevleugelde woorden die inmiddels zo populair zijn dat ze natuurlijk ook al varianten hebben opgeleverd als ‘the future is a foreign country’.

Maar hoeveel mensen weten dat ‘the future is a foreign country’ al te lezen was vóórdat de roman van Hartley uitkwam, en wel in een (minder klassiek geworden maar eveneens voortreffelijke) roman uit 1951 van Elizabeth Taylor (nee, die andere), A Game of Hide and Seek?

Elizabeth Taylor, A Game of Hide and Seek (1951, Virago 2008), p. 297.

Ik wist het ieder geval niet, tot ik het daarin vanmiddag las. En ik dacht natuurlijk ook meteen: aha, dáár heeft Priestley het gehaald (en misschien verbeterd).

Dat is op zijn minst een mogelijkheid, zij het misschien niet de meest waarschijnlijke. Een vriend van Hartley, David Cecil, blijkt in 1949 al zoiets te hebben gezegd in zijn inaugurele rede als hoogleraar aan Oxford: ‘Past periods are like foreign countries: regions inhabited by men of like passions to our own, but with different customs and codes of behaviour.’

Hebben Hartley en Taylor het allebei dáár gehaald? Maar de tekst van Cecil verscheen pas in 1957 in boekvorm, en de lezing zelf zal Taylor (een schrijvende huisvrouw, zo lijkt het) toch niet hebben bijgewoond? Of is die al eerder ergens gepubliceerd?  Of was dit beeld van verleden (óf toekomst) als ‘vreemd land’ gewoon een idee dat in de cultuur rondwaarde en door verschillende antennes werd opgevangen? Of is het eigenlijk een cliché?

Voer voor professoren. Eerst maar eens wat meer van Taylor gaan lezen. En misschien ook van Hartley.

vrijdag 17 mei 2024

Respect voor het instituut

Voordat iedereen nu gaat roepen dat dit een staatsrechtelijk novum is dat bovendien van weinig respect getuigt voor het instituut Pieter: een snelle blik in Delpher leert dat het al van vóór de Tweede Wereldoorlog goed gebruik is om je in gedrukte media bij Pieter te verontschuldigen.

Delpher

De recente excuses voegen zich dus in een lange Nederlandse traditie. 

De aanleiding voor dergelijke excuses moge soms wat onbenullig lijken:

Delpher

Maar sommige Pieters zijn nu eenmaal kruideniers die op de kleintjes letten.

Krantenbank Zeeland

En je kunt er niet omheen: tot in deze eeuw aan toe wordt kleine Pieters soms onrecht aangedaan dat toch echt een rectificatie verdient.

Krantenbank Zeeland

Mij is veel gevraagd hoe ik erop terugkijk dat hier vaker dan gemiddeld Zeeuwen bij betrokken zijn. 

Delpher

Dat zou ik, die mijzelf wel identificeer als Zeeuw wanneer het mij goed uitkomt, niet weten. Maar ik hecht eraan te stellen dat wij Zeeuwen géén bovengemiddelde hekel hebben aan Pieters. 

Sorry, Pieter!



vrijdag 3 mei 2024

Ook gij, mama?

 Y Tu Mamá También, een verpletterende road comedy over haaruitval.

Filmbeschrijving bij de gezelligste bioscoop van de wijk

Nee, “door Google Translate gooien” is geen goede vertaling van “vertalen”.

Of eigenlijk moet ik in dit geval zeggen “door Deep-L gooien”, want die maakt er een alopeciale vertaling van. Bij Google Translate worden ze tenminste nog fysiek en emotioneel blootgelegd (net zo’n slechte vertaling, maar iets minder lachwekkend).


donderdag 2 mei 2024

Toen een onenightstand nog ondenkbaar was

Het bizarre van die boekenkastjes is dat het ook echt invloed kan krijgen op wat je leest. Aan de debuutroman Onnatuurlijk van Jenny Diski was ik waarschijnlijk nooit begonnen als ik hem niet toevallig gratis op straat was tegengekomen. Ik ken Diski vooral als een heel scherpe essayist uit de London Review of Books en had nooit de indruk dat ze als romanschrijver echt is doorgebroken. Toch was dit (typisch autobiografische) debuut in de jaren tachtig blijkbaar zelfs succesvol genoeg om het ook in het Nederlands te vertalen.


Het is Vijftig tinten maar dan anders -- want jaren tachtig. Een verhaal over een sadomasochistische verhouding, jeugdtrauma, depressie. Op grond van deze roman zou ik zeggen: Diski is beter als essayist en boekbespreker. Dit is een beetje braaf, te veel kleuren binnen de lijntjes, ondanks dat would-be ‘schokkende’ aspect van masochisme en verkrachtingsfantasieën (waar ze aan het eind nog wel een grappige draai aan geeft met een rare frappe, die ook wat gekunsteld aandoet).

De vertaling van Else Hoog uit 1989 lijkt me prima en doet over het algemeen niet gedateerd aan, behalve op sommige details. Ook zonder het Engels erbij op te zoeken, merk je aan de tekst hier en daar hoezeer wij vertalers uit het Engels soms worstelen met de invloed van het oprukkende Engels in het Nederlands. Dat Engels rukt niet altijd snel genoeg op om ons te redden.

Dat komt vooral naar voren in de dialogen, die ik niet altijd even overtuigend vind, onder meer in het gevloek. Wat overigens ook kan komen doordat Diski gewoon niet de allerbeste dialogen schrijft. 

Ander voorbeeld: wij Nederlanders hadden toen duidelijk nog moeite met het begrip onenightstand. Niet in moreel, maar in taalkundig opzicht: hoe moest je dat vertalen? Het woord komt hier nogal eens voor, er is herhaaldelijk sprake van zogenaamde ‘eennachtsverhoudingen’. Dat doet natuurlijk wél bijzonder gedateerd aan. Sterker nog: ik denk dat het al moeizaam aandeed toen de vertaling werd gemaakt.

Dat wil niet zeggen dat het een zwaktebod van de vertaler was, meer een symptoom van een toen lastig oplosbaar probleem. Zelf begon ik halverwege de jaren 90 als vertaler te werken, en ik herinner me nog goed dat we in ondertitels toen nog steeds worstelden met dat woord. Onenightstand was simpelweg nog geen ingeburgerd leenwoord, het stond (misschien) nog steeds niet in de Van Dale, en als vertaler hoorde je niet op de troepen vooruit te lopen, dus moest je er een geschikte Nederlandse omschrijving voor vinden. Maar die was er niet!

Dus onderwierp je je als vertaler masochistisch aan zulke gedrochten als ‘eennachtsverhouding’. Vijftig tinten vertalersmachteloosheid. Sla maar, we doen het toch nooit goed.

Grappig is het dan weer om te zien dat selffulfilling prophecy, ook zo’n moeizaam vertaalbaar begrip, in dit boek wél gewoon wordt gebruikt, niet eens cursief gezet (en als ik het me goed herinner abusievelijk geschreven als drie woorden: self fulfilling prophecy).

Ook op een koddige manier verouderd is deze zin: ‘De rest van die avond bracht ze door met overschakelen van het ene kanaal van de televisie naar het andere, zonder iets te vinden dat haar kon boeien maar vastbesloten om niets anders te doen.’ Op zich een prima zin, helemaal niets mis mee, behalve dat hij duidelijk stamt uit een tijd toen zappen nog geen Nederlands woord was en kanaalzwemmen op de sofa geen nationale sport.

Wat misschien ook in de hand werd gewerkt door het feit dat Nederland toen nog decennia achterliep op Amerika, en tv’s met afstandsbediening in Nederland in de jaren tachtig lang nog niet overal gemeengoed waren. Wij hadden die thuis in ieder geval niet, ik vond destijds een tv met ‘tiptoetsen’ al heel hip.


Het nieuwste van het nieuwste: tv met wel 8 voorkeuzekanalen -- zoveel zenders had Nederland niet eens! Kijk ook dat handige handvat. En: tiptoetsen! Je hoefde niets in te drukken, je vinger erop leggen was al genoeg. Magisch!
(Tot het na een paar jaar niet meer goed werkte en je kon drukken wat je wou, maar de 2 het echt niet meer deed.)


woensdag 27 maart 2024

Ik ben soe wijt

Dit is het begin van de net verschenen essaybundel All Things Are Too Small van Becca Rothfeld, en  bij zo’n begin jubelt mijn chauvinistisch hart even. Maar het is wel meteen ook onvertaalbaar:


Die dertiende-eeuwse dichteres dichtte namelijk in het Middelnederlands, dus dit is sowieso niet precies wat ze schreef. Wat dan wel? Zelfs met behulp van internet duurde het nog even om daar achter te komen. Wat volgt is het resultaat van misschien één uurtje zoekwerk op internet.

 Het gedicht van Hadewijch dat Rothfeld ook als motto voor haar bundel gebruikt, is op internet volop te vinden:

All Things Are Too Small

All things
are too small
to hold me,
I am so vast
In the Infinite
I reach
for the Uncreated
I have
touched it,
it undoes me
wider than wide
Everything else
is too narrow
You know this well,
you who are also there

Het enige wat er dan bij staat (áls het er al bij staat) is ‘translated by Jane Hirshfield’. Hoe wat waar? Welk gedicht van Hadewijch is het? Ik ken haar poëzie niet echt. Haar werk staat op DBNL, maar als ik zoek op “te cleyn” vind ik niet meteen iets. Dan maar via de omgekeerde weg: eerst vinden waar die vertaling van Hirshfield is verschenen. Misschien staan daar meer gegevens bij over de bron voor haar vertaling.

Lukt dat zonder de bibliotheek in te duiken? Ja, helaas wel. Want op Google Books vind ik een boek waarin naar dit gedicht verwezen wordt met degelijke voetnoten, Cloud of the Impossible van Catherine Keller. En van dát boek slingert een pdf rond op internet (niet erg legaal, vandaar dat helaas). Zo kom ik er al snel achter uit welk boek deze vertaling afkomstig is:

Hadewijch II, “All Things,” in Women in Praise of the Sacred: Forty-three Centuries of Spiritual Poetry by Women, ed. and trans. Jane Hirshfield (New York: HarperCollins, 1994), 106. This is a translation of Mengeldict 21.

Dat moet natuurlijk Mengeldicht zijn. Met woorden uit een andere taal gaat het in Engelstalige boeken vaak fout. Maar... Mengeldicht 21 bevat geen “te cleyn”. De regels komen duidelijk niet uit dit gedicht. Wat nu? 

Vraag niet hoe, maar per ongeluk beland ik in het volgende Mengeldicht, XXII, en zie daar in de derde strofe ineens iets wat je óók als “too small” kunt vertalen:

Alle dinge
Sijn mi te inge
Ic ben soe wijt
Om een ongescepen
Hebbic begrepen
In ewegen tijt.

Ja duh. Heel vaag gaat me een lichtje op. Elke Neerlandicus en elke beter ingevoerde poëzieliefhebber had me dit waarschijnlijk meteen kunnen vertellen Het zijn zo’n beetje de beroemdste regels van Hadewijch. Weer wat geleerd. 

Fijn ook om te zien dat de Amerikaanse Rothfeld haar bundel met een Nederlandse dichteres begint (hooguit jammer misschien dat het een Brabander is, en geen Zeeuw), en daar zelfs haar titel aan ontleent. En mooi dat de vertaling wel degelijk terug te herleiden is tot dat Nederlandse gedicht, en niet een of ander door internet gehypet verzinsel is, zoals ik eerst even vreesde.


Maar nu terug naar de vertaalbaarheid van Rothfelds eerste zinnen. Hier moet worden terugvertaald, van het Engels naar het Nederlands. Maar Hadewijch ga je natuurlijk niet zelf vertalen, die is al vertaald, namelijk door Hadewijch zelf. Van de goddelijk onzegbare openbaring in bewaard gebleven Middelnederlands met eeuwigheidswaarde. Ik weet niet hoe eeuwig eeuwig is, maar een gedicht dat al 700 jaar meegaat kun je toch wel van eeuwigheidswaarde betichten, dunkt me.

Dussssssssss.... ‘“All things are too small,” begins a poem by the thirteenth-century Dutch mystic Hadwijch of Brabant.’ Ja, goed, oké. Twee dichtregels zijn door de Engelse vertaalster tot één samengesmolten, dat negeren we natuurlijk. Dan krijg je zoiets als: ‘“Alle dinge / Sijn mi te inge”, zo begint een gedicht van de dertiende-eeuwse Brabantse mystica Hadewijch.’  

Beetje lastig is hier dat dit eigenlijk niet het begin van het gedicht is. Althans, zoals het op DBNL staat, is dit de alleen de derde strofe in een gedicht met negen strofen. Als dat klopt, is het hierboven geciteerde Engelse gedicht niet echt een gedicht van Hadewijch, maar een fragment van een gedicht dat een eigen leven is gaan leiden.

Maar ik weet helemaal niets van de precieze tekstgeschiedenis van Hadewijchs werk, misschien ligt het nog veel ingewikkelder. Bovendien bevindt Rothfeld zich in uitstekend gezelschap, want in het artikel ‘Calendarium van de Nederlandse taal. De geschiedenis van het Nederlands in Jaartallen’ schrijft ook Nicoline van der Sijs: ‘De bekendste regels van Hadewych zijn het begin van een gedicht: “Alle dinge / Zijn mi te inge [eng, nauw], / Ik ben zo wijd.”’ (Mijn nadruk.) Misschien wordt dit fragment ook in Nederland allang traditioneel als los gedicht gezien of behandeld. In ieder geval gaan we als vertaler Rothfeld hier niet betweterig corrigeren, dat is ons te inge.

Maar dan, de volgende twee zinnen: ‘She goes on – “to hold me” – but she did not have to. All things are too small, not just to hold me, but to hold anything. Cups are too small, which is why they need such relentless refilling. Bodies are too small to encompass more than a sole inhabitant, except in rare cases of mysticism or possession (or the more familiar but perhaps no les astounding case of pregnancy).’

Daar heb je het gedonder. Hadewijch gáát helemaal niet ‘verder’ met ‘to hold me’, want na ‘Sijn mi te inge’ komt meteen ‘Ic ben soe wijt’. Ik moet vertalen wat er staat, zegt iedereen, maar dat gaat niet want er staat niet wat er staat. Dat ‘to hold me’ is een regeltje dat de Engelse vertaler eraan heeft toegevoegd omdat ze meende dat het in het Nederlands besloten ligt, maar in het Engels niet duidelijk genoeg overkomt als je het niet benoemt. Of omdat ze zich schaamde dat ze de eerste twee regels tot één regel in elkaar geflanst had, weet ik het. In ieder geval: het staat er in het Engels niet per se verkeerd, maar het staat er niet zoals het in het Nederlands staat. Dus wat móet je met deze zin?

En dan ben ik nog niet eens begonnen over ‘inge’, dus eng of nauw, dat inderdaad wel ‘small’ betekent, maar toch iets specifieker is dan simpelweg ‘cleyn’. Ik snap best dat de Engelse vertaler hierbij uitkwam. ‘Eng’ is niet echt, althans niet altijd nauw in de zin van narrow, het kan ook close of tight zijn, en dat is natuurlijk allemaal leuk voor de liefhebbers van erotische subtekst, maar dat is toch niet het énige waar het in je vertaling om moet gaan. Dus small, ja, small... size matters, en, nee stop, daar ga ik ook al, in ieder geval: dit is geen verkeerde vertaling.

Maar je kunt er niks mee als je het terug moet vertalen. Het Nederlands past niet meer in de Ingelse zinnen van Becca Rothfeld, die sijn mi te inge. Hadewijch ‘gaat niet verder’ met  ‘bevatten’ (of hoe je dat hold ook maar wil vertalen), en of het nou een beker, een kopje of een mok is,  laat staan het lichaam waar maar één mens in past, die zijn net als in het Engels eerder te klein dan te eng of te nauw.

Ik ben nu drie zinnen gevorderd in dit boek, en het is nu al onvertaalbaar. Ik hoef dit boek niet te vertalen, ik lees het voor mijn plezier. Althans, dat wil ik gaan doen. Maar in dit tempo krijg ik het natuurlijk in geen eeuwen uit.


(PS: ik ga ook maar even voorbij aan een opmerking van ene J. Deschamps in het boek Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken uit 1972 waar mijn oog ineens op valt in DBNL: “De Mengeldichten XVII-XXIX en het Tweevormich traktaetken, die in Hadewijch-handschriften worden aangetroffen, zijn niet van haar.” Dus dit fragment van Mengeldicht 22 is dus niet eens echt van Hadewijch, of het auteurschap ervan wordt betwijfeld? Ook dat nog eens... Zo komt een mens de eeuwigheid wel door.)

(PPS: ik ga ook maar even voorbij aan de rest van de Engelse Hadewijch-vertaling. Ik snap niet meteen hoe je van ‘Om een ongescepen / Hebbic begrepen / In ewegen tijt’ uitkomt bij ‘I am so vast / In the Infinite / I reach / for the Uncreated’, en hetzelfde geldt voor de rest van het gedicht/fragment. Maar ik ben geen mystica en ik snap van het Middelnederlands ook nog niet veel. Dat vergt allemaal mee tijd dan de paar uur die dit blogstukje me al kosten.)

 

 

zaterdag 24 februari 2024

De theoretieke schoolmeester

Net gelezen: Notities van een theoreticus, van Shi Tiesheng. Curieuze, niet zo uitnodigende maar daardoor toch juist weer intrigerende titel. En wat blijkt? Een geweldige roman, in prachtig Nederlands van Mark Leenhouts. Ik heb nog nooit zoiets gelezen. Geef dit boek de Libris, de AKO, de Gouden Uil, de Filter Vertaalprijs, de Nijhoffprijs, de Europese Literatuurprijs, de International Booker, de Pulitzer en een Nobelprijs. (Hoezo is die niet voor dode schrijvers? Rot op met je validisme!)

Verder vind ik het lastig dit boek te beschrijven. Het lijkt dus op niets anders wat ik ken. Ten dele komt dat misschien doordat Chinese literatuur (volgens Leenhouts, in het nawoord) meer op het spiegelen dan het psychologisch uitdiepen van personages is gericht. In ieder geval zijn de personages van deze roman vaak inwisselbaar; alleen zijn ze dat niet uit onachtzaamheid of onvermogen van de schrijver, maar met opzet. Alles speelt zich af in het hoofd van de verteller (een afspiegeling van de schrijver zelf), die in wat hij zijn ‘schrijversnachten’ noemt mijmert over verschillende generatiegenoten en de keuzes die zij hebben gemaakt in hun levens, vooral in de liefde. En vaak zegt de verteller over een bepaalde gebeurtenis dan doodleuk dat het misschien iets was wat ‘de schilder Z’ en diens vrouw O is overkomen, maar dat het net zo goed de dichter L en de mooie N kan betreffen, dat weet hij niet meer zo goed. (Alle personages worden alleen met een initiaal aangeduid.)

Zo wordt je poging om als lezer mee te leven met een personage en een plotlijn te volgen voortdurend gefrustreerd. Maar dat is niet het juiste woord, want merkwaardig genoeg werkt het niet frustrerend, dit constante afbreken en vaag laten van verhaallijnen. 

Die verhaalfragmenten worden afgewisseld en verweven met bespiegelingen over tijd, herinnering, onze levensloop en levenskeuzes, en vooral over wat liefde dan eigenlijk is. Allemaal ogenschijnlijk vrij apolitiek – maar ondertussen. Ondertussen krijg je óók een goed en akelig indringend beeld van China’s totalitaire verleden. (En heden? Daar zou ik Tieshengs bespiegelingen over heden, toekomst en verleden nog eens op moeten napluizen...) En misschien is het zo, doordat de personages minder scherp als individueel personage getekend zijn dan je gewend bent van de Europese naturalistische traditie, ook een soort portret van de Chinese samenleving, of toch een segment daarvan. 

Raar? Bevreemdend? Nouveau roman? In zekere zin, maar normaal loop ik daar vaak gillend bij weg. Dat had ik hier helemaal niet, doordat het allemaal ook zo... nou ja, niet gewild experimenteel, maar juist door en door humanistisch aandoet. (Misschien zelfs christelijk, Tiesheng lijkt in ieder geval wel erg door juist de christelijke scheppingsmythe gefascineerd.) Wat eerst even een irritante schrijverstruc lijkt, wordt zo al snel bijzonder innemend en zelfs meeslepend. 

En uiteindelijk was er trouwens wel één boek waar dit me een beetje aan deed denken. Of althans aan mijn herinnering van dat boek, dat ik dertig jaar geleden heb gelezen: Louis Paul Boons weergaloze Kapellekensbaan

Ook Boon vertelt immers niet één groot Flaubertiaans verhaal met een zorgvuldig geconstrueerde plot, hij dist een soort ratjetoe op van allerlei verhalen, in stukjes en beetjes, over personages die vaak afsplitsingen van hemzelf zijn, afgewisseld met bespiegelingen over van alles en nog wat.

Dat is tenminste hoe ik me zijn roman herinner. Ik zou de Kapellekensbaan eens moeten herlezen om te kijken wat ervan klopt, en in hoeverre het echt lijkt op de roman van Tiesheng. Misschien blijkt dan wel dat ik, of dat mijn herinnering gekkenpraat mijmert.

Maar dat maakt ook niet uit, voorlopig gaan de Notities van een theoreticus in mijn hoofd even een gelukkig huwelijk aan met dat oude lievelingsboek, de Kapellekensbaan van Tippetotje en de Kantieke Schoolmeester. En dan zien we later wel weer verder.

In ieder geval: lezen, dit! Want daarmee ben je de hele wereld te snel af. Wist je dat het Nederlands de enige taal is waarin je dit boek kunt lezen? (Ja, én in het Chinees, maar wie leest dat nou?)

Dus niks geen “ik lees het liever in het Engels”. ER IS HELEMAAL GEEN ENGELSE VERTALING. Sterker nog, geen enkele Europese vertaling, voor zover ik weet. Dus alle Engelsen moeten als de donder Nederlands gaan leren. (Ja, of Chinees. Maar wie doet dat nou?) Want zij willen deze roman ook lezen. Echt.

En jullie ook.

maandag 5 februari 2024

Let us talk of happier things

“Let us talk of happier things,” I said. “Do you know any?”

Ik weet niet of het ook in de film voorkomt, maar ik vond het een van de grappigste zinnetjes uit de roman Poor Things van Alasdair Gray.

Ik ben wel benieuwd naar de verfilming van Yorgos Lanthimos, waar je in de media zeker al een half jaar lekker voor wordt gemaakt. En ik wilde me in dit geval eens voorbereiden door eerst het boek te lezen. Dat is fenomenaal: ik heb het dit weekend werkelijk in één ruk (of nou ja, toch één dag) uitgelezen.  

Dat had ik niet verwacht, want een eerste kennismaking met het werk van Gray dertig jaar geleden (met zijn magnum opus Lanark, verplichte leeskost bij een of ander vak van mijn studie Engels) was me maar matig bevallen. Zijn tekenstijl stond me niet zo aan, en ik denk nu dat ik het gewoon allemaal nog niet zo goed begreep. Dat het dus niet aan Alasdair Gray lag, maar aan mij, dat zijn werk op mij geen diepe indruk maakte.

Zoiets moet het wel geweest zijn, want Poor Things sleepte me ditmaal meteen mee. Ik vond het niet alleen onderhoudend en bijzonder inventief, maar vaak ook enorm grappig. 

Dat het me zo meesleepte, komt doordat het de dwingende narratieve stuwing heeft van de negentiende-eeuwse klassiekers waar het ook een pastiche op is (en waar ik erg van hou). Van die verhalen met gevonden manuscripten die worden becommentarieerd door een eigenwijze tekstbezorger, en die op hun beurt ook weer nieuwe manuscripten bevatten. Zo’n verhaal waarbij je aan het begin eigenlijk al meteen wordt verteld hoe het afloopt, maar waarvan je dan tóch steeds wil weten hoe het precies verder gaat, omdat je nog niet écht weet hoe het nou komt dat het op die manier afloopt. 

Ik ervoer het boek als een ongelooflijk rijke grabbelton vol stijlen en stemmen, grappen, grollen en ideeën. Niet alleen een pastiche op verschillende negentiende eeuwse genres, maar ook een kritisch vertoog over kapitalisme, uitbuiting en sociale verbetering, over stereotiepe rolpatronen en verwachtingen rond seks en erotiek, over religie en mythologisering. 

Het was alweer even geleden dat ik zo’n origineel en verrassend boek heb gelezen. Het deed een klein beetje denken aan Possession van A.S. Byatt, want net zoals zij stopt ook Alasdair Gray rustig een hele lap zelfgeschreven browningiaanse poëzie in zijn roman, blank verse waarin hij ook nog grappige dingen doet met het metrum en de soms afwijkende uitspraak (en klemtoon) van Schotse woorden (zoals een paar regels die volgens mij alleen kloppen als je policeman op zijn Schots uitspreekt, als polis-man met de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep). Kortom: Gray doet hetzelfde als Byatt, maar dan leuker en grappiger. 

Het boek doet ook een klein beetje denken aan het spel met verhalen van Daanje in Het lied van ooievaar en dromedaris, maar ook hier vind ik Gray origineler en verrassender (en vooral: geestiger, al is dat misschien geen prestatie, want humor is niet de meest in het oog springende kwaliteit van Daanjes boek).

Dus iedereen die nog twijfelt: ga vooral naar de film, Lanthimos lijkt me een regisseur van wie elke film wel de moeite waard is, zelfs de mislukte. Maar lees vooral ook het boek. Er staan plaatjes in! 

afbeelding afkomstig van de ook vermakelijke online ‘gids’ bij de roman

Er zou trouwens ook best wat meer van Alasdair Gray vertaald mogen worden. Ik weet dat superfan en collega vertaler Rob Kuitenbrouwer al jaren probeert uitgevers warm te krijgen voor meer vertalingen van zijn werk. Kan het daar nu eindelijk eens van komen?

En voor de mensen die de film al hebben gezien en zich afvragen of Gray ook schrijft over ‘furious jumping’, wat in de film de grappig bedoelde omschrijving voor seks schijnt te zijn die de hoofdpersoon gebruikt: nee, die term komt in de roman niet voor. De woorden en woordspelletjes rond dat thema van Bella Baxter (c.q. Alasdair Gray) zijn in het boek veel grappiger. En volgens mij ook nog verrekt lastig te vertalen, zoals er sowieso heel wat lastig vertaalbaar woordspel in de roman zit. Maar wie wil weten hoe dat precies zit, moet hem maar gewoon gaan lezen.


Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: