RECTIFICATIE
Beste lezers,
Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden – het wegvallen van een voor het juiste begrip benodigde hyperlink naar een recent internetartikel, met daar bovenop het samenvallen van de plaatsing van het op deze wijze jammerlijk gemankeerde bericht met een bepaalde gebeurtenis van al dan niet grote nieuwswaardigheid – schijnt bij sommigen de indruk te zijn ontstaan dat mijn gisteren op Facebook gepubliceerde woorden over een boeiend betoog betrekking hadden op de op dat moment plaatsvindende beëdiging van een hoogbejaard staatshoofd in een ver land. Dat ik bij mijn begeleidende tekst vergeten was de relevante link te plaatsen van het artikel waarop die woorden betrekking hadden, valt natuurlijk alleen mij aan te rekenen.
Ik begrijp wel dat er mensen zijn die alle beëdigingen van bevriende hoogbejaarde staatshoofden in verre landen op de voet volgen, maar zelf houd ik niet voortdurend bij welk al dan niet bevriend hoogbejaard staatshoofd in een ver land vandaag nu weer beëdigd wordt, laat staan dat ik daar vervolgens commentaar op ga leveren op een of meerdere sociale media, want als ik op de beëdiging van elk al dan niet bevriend hoogbejaard staatshoofd in een ver land mijn commentaar zou moeten geven op Facebook of een van de andere vele sociale media die mij ter beschikking staan, dunkt me dat het einde zoek zou zijn. Dus voor alle duidelijkheid, mijn woorden waren volstrekt niet bedoeld als commentaar op de beëdiging van welk al dan niet bevriend hoogbejaard staatshoofd dan ook, en om in deze tijden van toenemende discriminatie en ongelijke behandeling ook meteen dit misverstand maar uit de wereld te helpen: dat heeft verder niets te maken met de al dan niet hoge bejaardheidvan deze of gene hoogbejaarde staatshoofden in verre landen, want hoe oud die al dan niet bevriende te beëdigen of pas beëdigde staatshoofden in verre landen zijn moeten ze helemaal zelf weten.
Dat zeker dit laatste geen loze bewering of praatje voor de vaak is, moge blijken als ik uitleg waarop mijn korte kenschets van een betoog dan wél betrekking had, want anders dan op de beëdiging van een al dan niet bevriend staatshoofd in een ver land waarvan velen schijnen te hebben gedacht dat mijn woorden erop sloegen, beoogden ze slechts betrekking te hebben op het essay dat een 96-jarige letterkundige deze maand publiceerde in een vooraanstaand tijdschrift uit een ver land. Dat dit essay mijn aandacht trok, had behalve met de intrinsieke waarde van het daarin geproduceerde proza en de daarin ten beste gegeven interessante bespiegelingen op een medium dat zijn langste tijd lijkt te hebben gehad, te weten de kunst van het schrijven van brieven, die ook in dit land (want in dat opzicht hadden mijn woorden wel degelijk wat weleens ‘actualiteitswaarde’ pleegt te worden genoemd, al wil ik aan dat aspect uitgerekend in verband met deze letterkundige zeker niet te veel waarde hechten, en springt in deze context eerder juist het paradoxale, om niet te zeggen contradictio in terminis-achtige van het hele begrip ‘actualiteits*waarde*’ in het oog) van semi-overheidswege in een sterfhuisconstructie lijkt te zijn beland door de al dan niet schandelijke verwaarlozing van de voor deze schrijfkunst noodzakelijke voorwaarde van een min of meer geregelde en tijdige bezorging, te maken met het feit dat ik met de desbetreffende hoogbejaarde letterkundige in zoverre een band heb dat ik in een al dan niet ver verleden weleens enkele woorden van haar heb mogen vertalen (met de onmisbare medewerking van de onmisbare Rob Kuitenbrouwer), nadat ik in een nog verder verleden al een beetje verliefd op haar woorden was geworden met die typische mengeling van haat en liefde die mijn verhouding met niet weinig al dan niet bejaarde letterkundigen uit meestal vrij verre landen pleegt te kenmerken.
Tot slot wil ik erop wijzen dat dit artikel van de hoogbejaarde letterkundige is verschenen in wat je gekscherend zou kunnen betitelen als een hoogbejaard tijdschrift, opgericht in 1850 en daarmee het langstlevende tijdschrift in het geografisch maar cultureel voor ons niet meer altijd zo verre land waarin het wordt gepubliceerd, en dat de naam van dit tijdschrift weliswaar sterk lijkt op maar zeker niet identiek is aan en het blad ook verder niets of niemendal gemeen heeft met een ander tijdschrift dat weliswaar slechts zeventien jaar later werd gesticht en daarmee misschien ook hoogbejaard mag worden genoemd, maar, zeker gezien het relletje dat een nog lang niet hoogbejaarde Nederlandse letterkundige daarover onlangs ontketende vanwege enkele daarin door een leeftijdsloze want artificiële intelligentie gedebiteerde onwaarheden over hem (de nog lang niet hoogbejaarde Nederlandse letterkundige), in geen enkel opzicht serieus mag worden genomen. Wat voor de bespiegelingen van de hoogbejaarde Amerikaanse letterkundige met wier proza ik een zekere haat-liefdeverhouding heb die me meer aan het hart gaat dan de al dan niet aanstaande of reeds verrichte beëdigingen van welk al dan niet bevriende hoogbejaarde staatshoofden in verre landen dan ook, zeker wél het geval is, waarbij opgemerkt dat het hulpwerkwoord altijd mag en niet moet moet zijn, want niets moet.
Zodat niemand zich door de titel van het hoogbejaarde blad hoeft te laten weerhouden kennis te nemen van de door de hoogbejaarde letterkundige uit een geografisch wel maar cultureel niet heel ver land ten beste gegeven bespiegelingen aangaande de verloren gaande of gegane kunst van het schrijven van brieven, aangezien aan die bespiegelingen geen kunstmatige en ook zeker geen leeftijdloze maar een, integendeel, zeer hoog bejaarde intelligentie te pas is gekomen waarvan de vruchten mij altijd al met een mengeling van vrees, ontzag liefde hebben vervuld, of zo niet altijd, want ook ik heb niet het eeuwige leven, dan in ieder geval toch sinds een voor mijn gevoel niet zo heel ver verleden, dat voor sommige nog lang niet hoogbejaarde Nederlandse letterkundigen wellicht toch ver kan aanvoelen aangezien zij toen nog praktisch in de luiers lagen, zijnde halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw.