Zoeken in deze blog

dinsdag 3 juni 2025

De verlossing

Al doe je nog zo je best, fouten maak je toch. Doe het dan bewust, doe het opzichtig en meteen in de eerste zin. 

Het zou een vertaalopvatting kunnen zijn, het is niet echt de mijne, maar het was wel waar ik me toe gedwongen zag met de eerste zin van De verlossers, mijn vertaling van William Gaddis’ roman Carpenter’s Gothic (1985) die begin [vorig] jaar* verscheen. Het boek begint zo:

De vogel, een kwartel toch? of een duif (ze had gemerkt dat hier duiven zaten) vloog door de lucht, de kleur niet meer te onderscheiden in wat er nog aan licht resteerde. Het had ook de poetslap kunnen zijn waarvoor ze het in eerste instantie versleten had, naar de kleinste van de jongens gesmeten die daarbuiten de modder van zijn wang stond te vegen waar hij erdoor geraakt was, waarna het dier aan een vleugel was opgeraapt en teruggesmeten en met een afgebroken tak als knuppel hoog over een boomtak geslagen en weer opgevangen en teruggesmeten en weer weggeslagen in een werveling van bladeren, in een regenplas van de vorige avond, een soort afgeragde shuttle die bij elke klap meer veren verloor, weggeslagen tegen het gele verkeersbord van de doodlopende weg op de hoek tegenover het huis waar ze op dat uur van de dag meestal rondhingen.

Op de fout in de eerste zin kom ik zo terug. Allereerst: dit is duidelijk proza dat zich niets aantrekt van schoolmeestersregeltjes voor ‘verzorgd schrijven’. Een beginzin met halverwege al een vraagteken, plus een bijzin tussen haakjes, waarna je bijna verdwaalt in een wel erg lange tweede zin. Wat je als lezer voortstuwt is het ritme, en het dagende besef dat het geen levende vogel was die daar in de eerste zin voorbijvloog, maar een dood beest dat als een afgeragde theedoek (of is het dat misschien?) heen en weer geknuppeld wordt door spelende kinderen. Je wilt weten: wat is hier aan de hand?

Een voor ons nog naamloze vrouw ziet dit potje vogelslagbal met bevreemding aan, en om die bevreemding op te roepen wil Gaddis ook de lezer lichtelijk in verwarring brengen. Die weet daardoor meteen: dit is geen schrijver bij wie je in een gespreid bedje van strakgetrokken zinnen stapt.


Vervreemding

Nu komen zulke vervreemdende beschrijvingen in het boek vaker voor, maar ze vormen niet de hoofdmoot. Beschrijvende passages zijn zelfs vrij schaars, want zoals alle romans van Gaddis bestaat De verlossers bijna geheel uit dialoog. Na deze opmaat word je vanaf de volgende alinea meteen meegesleurd in een niet te stuiten stortvloed aan gesprekken, een polyfonie van eindeloos tegen elkaar aan en langs elkaar heen pratende personages waarin de vertelstem maar heel af en toe inbreekt. Dat geeft het boek vaart: die kolkende stroom van levensechte dialogen zuigt je onweerstaanbaar het verhaal in.

De verhaalsituatie is eenvoudig. Hoofdpersoon Liz woont met haar man Paul ergens buiten New York in een zonderling oud houten huis gebouwd in de carpenter gothic-stijl (vandaar de Engelse titel). Het hele boek lang blijven we in dat huis. We zien en horen wie Liz daar in de loop van één herfst over de vloer krijgt, en via al die gesprekken dringt de buitenwereld het huis clos van de roman binnen. Gaandeweg ontvouwt zich daar een panoramisch verhaal met evenveel vertakkingen en plotverwikkelingen als in een roman van Dickens en een even sardonisch maatschappijbeeld als in een roman van Evelyn Waugh: over de erfenis van een rijke zakenman, de politieke machinaties van zijn handelsimperium, de ambities van een Amerikaanse tv-predikant en zijn Afrikaanse zending, guerrillaoorlogen en corruptie in de internationale strijd om grondstoffen. Het was toen al net zo erg als nu, en het komt allemaal langs in deze roman.

Fout!

Twee opgaven stonden bij het vertalen van dit boek voorop. Ten eerste – en dat was het meeste werk – moesten de dialogen net zo meeslepend en overtuigend spreektalig klinken als in het origineel. Ten tweede – en dat was soms het moeilijkste werk – moesten de schaarse beschrijvende passages net zo weerbarstig blijven als in het origineel, zonder volledig te stranden in onbegrijpelijkheid of alleen maar stroef over te komen. Dat vergde soms aardig wat jongleren met zinsconstructies en woordvolgordes.

Maar meteen in de eerste zin werd ik al gedwongen nog een stapje verder te gaan en de recalcitrantie van Gaddis’ proza ook na te bootsen met een recalcitrante vertaling. Zoals Gaddis veel schrijfregels aan zijn laars lapt, heb ik daar bewust gezondigd tegen het Eerste Gebod van het vertalen: gij zult vertalen wat er staat. (Gelukkig luidt het Tweede Gebod: als het niet gaat zoals het staat, ga dan voor een zin die stáát.) Wat er in het Engels staat, werkt in het Nederlands nu eenmaal niet, zodat ik geen andere uitweg zag dan een onjuiste vertaling. De Engelse beginzin luidt namelijk:

The bird, a pigeon was it? or a dove (she’d found there were doves here) flew through the air, its colour lost in what light remained.
Dus elke schoolmeester roept bij de vertaling meteen: Fout! Een pigeon is geen kwartel, knurft. 

Simpele Gimpel

Helaas zijn pigeon en dove geen twee verschillende vogelsoorten, maar alleen twee verschillende namen voor een vogel die er in het Nederlands maar één heeft: duif.

Zoals wel vaker was het interessant om te zien wat collega’s met dat woord hebben gedaan. Er zijn twee vertalingen die ik tijdens het werk aan dit boek soms raadpleegde om te kijken hoe bepaalde problemen daarin waren opgelost (of juist niet): de Franse en de Duitse. De Franse vertaler Marc Cholodenko had het hier makkelijk, want het Frans kent een vergelijkbaar onderscheid tussen pigeon en colombe. In het Duits zit je kennelijk met hetzelfde probleem als bij ons, want net als ik heeft het Duitse vertaalduo Klaus Modick en Martin Hielscher besloten om van de pigeon een andere vogel te maken: bij hen is het een Gimpel (goudvink). 

Een alternatief zou kunnen zijn om Liz (of is het de verteller?) te laten twijfelen tussen twee verschillende sóórten duiven. Dat komt niet echt met het Engels overeen, want er is geen biologisch verschil tussen pigeon en dove, de woorden zijn grotendeels inwisselbaar. Wel is er een sterk verschil in symbolische waarde. De pigeon, dat is de duif als minkukel, de vliegende rat die onze steden teistert; het woord pigeon klinkt van zichzelf al een beetje koddig en heeft soms een negatieve lading (denk aan ‘stool pigeon’, verklikker). De deftige dove daarentegen, dat is het christelijk symbool voor de Heilige Geest, de vogel die met een olijftak in zijn snavel naar de ark van Noach vliegt, de vredesduif.

Die symboliek is de belangrijkste reden dat de dove hier wordt genoemd (staan die jongens daar nou de Heilige Geest rond te knuppelen?), en die valt grotendeels weg als je Liz laat twijfelen of het nou een houtduif is of een bosduif (of een tortel?) die ze ziet vliegen. Als we aan het slot van het hoofdstuk de dode vogel in de vuilnisbak zien liggen en er wordt vastgesteld dat het inderdaad een duif is, is dat immers veel betekenisvoller dan als er zou staan dat het een bosduif was. 


Om in de vertaling niet doof te blijven voor die nuance, wilde ik tegenover die duif in de beginzin een andere vogel zetten waarvan de naam ook iets bespottelijks kan hebben. Ik vermoed dat de Duitse vertalers om dezelfde reden uitkwamen bij de goudvink (die in Noord-Amerika trouwens niet voorkomt): niet vanwege diens uiterlijk, maar vanwege zijn naam. Ik vind die Gimpel in ieder geval inherent koddig klinken – waarschijnlijk omdat het rijmt op simpel en me doet denken aan I.B. Singers klassieke verhaal over ‘simpele Gimpel’. 

Bij zo’n vrije keuze zal waarschijnlijk bijna elke vertaler met een andere vogel aankomen – zodat de eerste zin van elke vertaling van deze roman onvermijdelijk ook meteen een persoonlijke signatuur bevat. Aan komische vogelnamen is in het Nederlands geen gebrek, neem alleen al de wielewaal, de tjiftjaf of de tureluur. Maar zulke namen zijn mij iets al te koddig en opzichtig, ze zouden de aandacht te veel afleiden van de duif waar het eigenlijk om gaat. De kwartel, die dove knurft onder de vogels, vond ik een redelijke combinatie van plausibel en licht bespottelijk. In Amerikaanse voorsteden zal misschien zelden een kwartel rondvliegen, maar ik kan me voorstellen dat Liz daar toch even aan denkt als ze die pluimbal rondgemept ziet worden. Het is geen dove, en ook geen pigeon (laat staan een theedoek), maar hopelijk ook geen toondove vertaling.


[*Deze column is vorig jaar verschenen in de rubriek 'Vertalerstoelichtingen' op de site van boekhandel Athenaeum.]

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: