Zoeken in deze blog

zondag 3 december 2017

In een volkomen plantenleven



Passage uit Frans Coenens Verveling (1892):
Het moest toch wel zijn, dat zij hooger stond dan deze menschen, wier klein, dagelijksch gedoe haar zoo onverschillig liet en haar zoo onbeduidend voorkwam. Maar zij stond toch niet hoog genoeg om uit zich zelf zich iets anders en beters te scheppen, dat haar leven kon vervullen in plaats van wat zij verwierp.
Wat de meesten belangrijk vonden liet haar koud en iets anders, iets eigens, had zij niet. Dat maakte haar zoo leeg van binnen en zoo eenzaam....
En in pijnlijk herinneren gingen haar gedachten terug naar al wat zij gedaan had deze laatste jaren, naar al de illusies, 't opflikkeren van haar geestkracht telkens als zij een taak meende gevonden te hebben. Vervolgens kwam de verslapping, 't machteloos neerzijgen van haar hooggespannen drang tot doen, voortzetting van 't werk enkel uit zelfschaamte, en eindelijk 't laten-liggen, met op nieuw die hopelooze vraag: Wat nu?
Zou ze thans weer van voren af aan beginnen, nog eens trachten iets te vinden, dat haar leven vullen kon?
In de moede lamheid van dit oogenblik, bij de ontzettende leegte in haar binnenste, vond zij geen moed meer tot een nieuwe poging, geen kracht voor een nieuwe illusie....
Geen wereldschokkende, maar wel een heel goede en effectieve roman over ‘nutteloze levens’. Inmiddels al weer net zo vergeten als hij in 1974 al was – het jaar van de eerste (!) heruitgave (en de editie waarin ik het heb gelezen; in 1986 is het boek nog een keer herdrukt door Veen). De hele tekst is inmiddels hier op DBNL te downloaden en te lezen. 


Bovenstaand citaat gaat over de hoofdpersoon, Henriette, en vat de kern van het boek wel zo’n beetje samen. En zo illusieloos en somber als ze naar zichzelf kijkt, zo kijkt ze ook naar de mensen om zich heen. Zoals deze medebewoonster van het pension:
Oogen en vlasachtig blonde wenkbrauwen waren aan de slapen chineezig opgetrokken, 't geen aan den blik iets wantrouwends gaf en samen met de omlaag trekkende mondhoeken 't gezicht niet zeer aangenaam maakte.
Toch was zij au fond een goede ziel, maar in hooge mate eigenzinnig, leuterig en zeurderig geworden door haar lang leven van beuzelachtig nietsdoen, in een provinciestadje, waar haar man ontvanger geweest was. Deze was nu voor twee jaar gestorven en had haar vrij bemiddeld achtergelaten, waardoor ze een illusie van haar heele leven verwezenlijken kon, en in Amsterdam gaan wonen.
Die beide jaren had zij bij mevrouw Bastiaanse doorgebracht, met nog minder zich bezig houdend dan vroeger, in de traagheid van haar toenemende dikte; haar doode provincie-omgeving herscheppend te midden van 't gewoel der hoofdstad, waarvan zij niets scheen te merken, en zoo, in een volkomen plantenleven, haar einde afwachtend.
Al is je verveling nog zo groot, je moet niet te veel romans en verhalen van Coenen vlak na elkaar lezen, vermoed ik.

(Naschrift: zie dit latere bericht voor nog enkele citaten.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: